Was heißt »Schuh« auf Niederländisch?
Das Substantiv »Schuh« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:
- schoen
Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen
Die Schuhe sind aus Leder.
De schoenen zijn van leer.
Ich habe bei dem Brand meinen Schuh verloren.
Ik heb in de brand mijn schoen verloren.
Seine Schuhe sind braun.
Zijn schoenen zijn bruin.
Ich wollte rote Schuhe.
Ik wilde rode schoenen.
Diese Schuhe passen mir nicht.
Deze schoenen passen niet.
Welche Schuhe ziehst du an?
Welke schoenen trek je aan?
Ich will braune Schuhe, keine schwarzen.
Ik wil bruine schoenen, geen zwarte.
Wir müssen die Schuhe ausziehen, bevor wir das Haus betreten.
We moeten onze schoenen uitdoen, voor we in het huis binnengaan.
Meine Schuhe sind braun.
Mijn schoenen zijn bruin.
Diese Schuhe passen nicht zu dem Anzug.
Die schoenen passen niet met het pak.
Muss ich mir die Schuhe hier ausziehen?
Moet ik hier mijn schoenen uitdoen?
Der Hund hat meinen Schuh gefressen.
De hond heeft mijn schoen opgegeten.
Ich binde mir immer fest die Schuhe, bevor ich joggen gehe.
Ik doe mijn veters altijd stevig vast vooraleer ik ga joggen.
Es ist ein Stein in meinem Schuh.
Er zit een steentje in mijn schoen.
Jeder weiß, wo ihn der Schuh drückt.
Iedereen weet waar de schoen wringt.
Iedereen weet waar het schoentje wringt.
Ich habe meine Schuhe gefunden.
Ik heb mijn schoenen gevonden.
Dieser Schuh ist eine Nummer größer.
Deze schoen is een maat groter.
Ich lasse diese Schuhe morgen reparieren.
Morgen laat ik deze schoenen herstellen.
Binde deine Schuhe.
Bind je schoenen vast.
Ihre blauen Schuhe passen gut zu diesem Kleid.
Haar blauwe schoenen passen goed bij deze jurk.
Wo haben Sie diese Schuhe gekauft?
Waar hebt ge die schoenen gekocht?
Waar heeft u deze schoenen gekocht?
Meine Schuhe sind abgetragen.
Mijn schoenen zijn versleten.
Ich habe mir gerade ein Paar neue Schuhe gekauft.
Ik heb net een paar nieuwe schoenen gekocht.
Marias Schuhe sind schmutzig.
Mary's schoenen zijn vies.
Sie hatte weiße Schuhe an.
Ze had witte schoenen aan.
Bitte ziehen Sie Ihre Schuhe aus.
Doe uw schoenen uit, alstublieft.
Wir sind daran gewöhnt, Schuhe zu tragen.
We zijn het gewend om schoenen te dragen.
Tom sieht mit den Schuhen lustig aus.
Tom ziet er grappig uit met die schoenen.
Tom hat ein zusätzliches Paar Schuhe im Kofferraum seines Wagens.
Tom bewaart een extra paar schoenen in de achterbak van zijn auto.
Man muss seine Schuhe am Eingang ausziehen.
Bij de ingang moet het schoeisel uitgedaan worden.
Bij de ingang moeten de schoenen worden uitgetrokken.
Wir verkaufen Schuhe.
Wij verkopen schoenen.
Diese Schuhe gehören Tom.
Deze schoenen zijn van Tom.
Ich ließ mir die Schuhe putzen.
Ik liet mijn schoenen poetsen.
Hast du neue Schuhe?
Heb je nieuwe schoenen?
Tom bückte sich und tat so, als schnürte er einen seiner Schuhe.
Tom bukte en deed alsof hij een van zijn schoenen aan het strikken was.
Diese Schuhe sind mir zu klein.
Deze schoenen zijn te klein voor mij.
Ich zog mir die Schuhe aus und stellte sie unters Bett.
Ik trok mijn schoenen uit en plaatste ze onder het bed.
Maria hat mehr als hundert Paar Schuhe.
Maria heeft meer dan honderd paar schoenen.
Schwarze Schnürsenkel zu braunen Schuhen? Das passt nicht!
Zwarte veters op bruine schoenen? Dat past niet samen!
Müssen wir die Schuhe ausziehen, bevor wir das Haus betreten?
Moeten we onze schoenen uitdoen voor we het huis binnengaan?
Tom zog seine Schuhe und Socken aus und krempelte seine Hosenbeine hoch.
Tom trok zijn schoenen en sokken uit en rolde zijn broekspijpen op.
Ich habe meine Schuhe sofort angezogen.
Ik heb meteen mijn schoenen aangetrokken.
Er braucht neue Schuhe.
Hij heeft nieuwe schoenen nodig.
Sie brauchen neue Schuhe.
Ze hebben nieuwe schoenen nodig.
Die Schuhe sind mir zu teuer.
Die schoenen lijken me te duur.
Wir brauchen neue Schuhe.
We hebben nieuwe schoenen nodig.
Tom trägt Johns Schuhe.
Tom draagt de schoenen van John.
Welche Größe haben diese Schuhe?
Welke maat zijn deze schoenen?
Nancy will ein Paar rote Schuhe.
Nancy wil een paar rode schoenen.
Du musst die Schuhe ausziehen, ehe du in ein Haus hineingehst.
Je moet je schoenen uittrekken voordat je een huis binnengaat.
Gehen Sie nicht mit Schuhen in diese Moschee.
Ga niet met schoenen in deze moskee.
Am Eingang eines japanischen Hauses werden Besucher meistens gebeten, ihre Schuhe auszuziehen.
Bij de ingang van een Japans huis worden bezoekers meestal verzocht hun schoenen uit te trekken.
An die Person, die meine Schuhe versteckt hat, während ich auf der Hüpfburg war: „Werde erwachsen!“
Aan de persoon die mijn schoenen verstopt heeft toen ik op het springkasteel was: „Word eens volwassen!”
Tom zog sich die Schuhe aus.
Tom trok zijn schoenen uit.
Ich habe sieben Paar Schuhe, für jeden Tag der Woche eines.
Ik heb zeven paar schoenen, voor iedere dag van de week een.
Sind deine Schuhe neu?
Zijn je schoenen nieuw?
Gute Schuhe sind teuer.
Goede schoenen zijn duur.
Was für Schuhe produziert diese Fabrik?
Wat voor schoenen maakt deze fabriek?
Zieht euch vor dem Eintreten die Schuhe aus.
Trek voordat jullie naar binnen gaan jullie schoenen uit.
Synonyme
- Schuhwerk:
- schoeisel
Sinnverwandte Wörter
- Stiefel:
- laars
Untergeordnete Begriffe
- Handschuh:
- handschoen
- Hausschuh:
- pantoffel
- Kinderschuh:
- kinderschoen
- Pantoffel:
- pantoffel
- Plateauschuh:
- plateauzool
- Schlittschuh:
- schaats
- Stiefel:
- laars