Was heißt »Schiff« auf Niederländisch?
Das Substantiv »Schiff« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:
- schip (sächlich)
Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen
Die Ratten verlassen das sinkende Schiff.
De ratten verlaten het zinkende schip.
De ratten verlaten het zinkend schip.
Das Schiff sinkt.
Het schip zinkt!
Sie verließen das sinkende Schiff.
Ze verlieten het zinkende schip.
Sie warnten das Schiff vor Gefahr.
Zij waarschuwden het schip voor een gevaar.
Das Schiff ist jetzt im Hafen.
Het schip is nu in de haven.
Das Schiff ging in Flammen auf.
Het schip ging in vlammen op.
Das Schiff setzte seinen Anker.
Het schip gooide zijn anker uit.
Ihr Schiff ist gegen einen Felsen gefahren.
Uw schip is tegen een rots gevaren.
Ein großes Schiff tauchte am Horizont auf.
Een groot schip kwam tevoorschijn aan de horizon.
Das Schiff durchquerte den Suezkanal.
Het schip vaarde door het Suezkanaal.
Het schip voer door het Suezkanaal.
Seht ihr ein Schiff am Horizont?
Zie je een schip aan de horizon?
Ein Schiff, das Öl transportiert, wird Öltanker genannt.
Een schip dat olie transporteert, wordt een olietanker genoemd.
Dieses Schiff fährt nach Vancouver.
Dit schip vaart naar Vancouver.
In einem Schiff zu sein bedeutet, in einem Gefängnis zu sitzen, das droht unterzugehen.
In een schip zitten is in de gevangenis zitten, met de kans op verdrinken.
Das Schiff verschwand hinter dem Horizont.
Het schip verdween achter de horizon.
Moderne Schiffe brauchen nur eine kleine Besatzung.
Moderne schepen hebben maar een kleine bemanning nodig.
Unser Schiff näherte sich dem Hafen.
Ons schip naderde de haven.
Sie nannten das Schiff "Mayflower".
Ze noemden het schip "Mayflower".
Das Schiff fuhr unter der Brücke durch.
Het schip voer onder de brug door.
Er taufte das Schiff "Schwalbe".
Hij doopte het schip "Zwaluw".
Das ist ein Schiff.
Dat is een schip.
Das Signal mahnt alle Personen, die nicht mitfahren wollen, das Schiff zu verlassen.
Het signaal maant alle personen die niet willen meereizen, aan om het schip te verlaten.
Wir sahen viele Schiffe im Hafen.
We zagen veel schepen in de haven.
Heute früh ist auf dem Fluss bei einem Zusammenstoß zwischen einem Schiff und einer Fähre mindestens eine Person umgekommen. Es ist nicht bekannt, ob neben dem Fährmann noch andere Fahrgäste auf der Fähre waren.
Vanmorgen is bij een aanvaring tussen een binnenvaartschip en een veerpont ten minste één persoon om het leven gekomen. Het is niet bekend of er, behalve de schipper, nog andere opvarenden op de veerpont waren.
Das Schiff ist gesunken.
Het schip is gezonken.
Das Schiff liegt im Hafen.
Het schip ligt in de haven.
Die Titanic sank auf ihrer Jungfernfahrt. Sie war ein großes Schiff.
De Titanic zonk tijdens haar eerste vaart. Ze was een groot schip.
Sie versenkten zehn feindliche Schiffe.
Ze brachten tien vijandelijke schepen tot zinken.
Schiff ahoi!
Schip ahoi!
Schip in zicht!
Des Sturmes wegen konnte das Schiff nicht aus dem Hafen auslaufen.
Vanwege de storm kon het schip de haven niet verlaten.
Die Waren wurden mit dem Schiff transportiert.
De goederen werden met het schip vervoerd.
Das Schiff wird in Yokohama und Kobe anlegen.
Het schip zal aanmeren in Yokohama en Kobe.
Das Schiff ist unterwegs nach Finnland.
Het schip is onderweg naar Finland.
Wir werden das ganze Schiff durchsuchen.
We gaan de hele boot doorzoeken.
We gaan de boot volledig doorzoeken.
Das Schiff fährt nordwärts.
Het schip vaart naar het noorden.
Het schip vaart noordwaarts.
Die Seeräuber enterten das Schiff.
De piraten gingen aan boord van het schip.
Kapitäne tragen die Verantwortung für Schiff und Besatzung.
De kapiteins zijn verantwoordelijk voor schip en bemanning.
Das große Schiff rammte ein Fischerboot.
Het grote schip heeft de vissersboot aangevaren.
Das Schiff lief auf eine Sandbank auf.
Het schip liep op een zandbank.
Es ist vielleicht ein anderes Schiff in unserer Nähe.
Er is misschien een ander schip in de buurt van ons.
Ein Schiff, das nur auf Reede oder im Hafen liegt, bringt nichts ein. Es muss sich Wind und Wellen aussetzen.
Een schip dat alleen maar op de rede of in de haven ligt, levert niets op. Het moet blootgesteld zijn aan wind en golven.
Das Schiff aus New York wird in Kürze eintreffen.
Het schip uit New York arriveert binnenkort.
Das Schiff sank während des Sturms.
Het schip zonk tijdens de storm.
Das Schiff sandte Notrufsignale im Morsecode aus.
Het schip stuurde noodsignalen in morsecode.
Synonyme
Niederländische Beispielsätze
Hij is aan boord van het schip.
Wie is de kapitein van dit schip?
Is Tom nog steeds de kapitein van jouw schip?
Er was niemand aan boord van het schip.
Een kameel is, zogezegd, een schip in de woestijn.
Untergeordnete Begriffe
- Boot:
- boot
- Buddelschiff:
- flessenscheepje
- Dschunke:
- jonk
- Eisbrecher:
- ijsbreker
- Fähre:
- veerboot
- Fährschiff:
- veerboot
- Flugzeugträger:
- vliegdekschip
- Frachtschiff:
- vrachtschip
- Fregatte:
- fregat
- Handelsschiff:
- koopvaardijschip
- Kauffahrteischiff:
- koopvaardijschip
- Kreuzer:
- kruiser
- Kreuzfahrtschiff:
- cruiseschip
- Kriegsschiff:
- oorlogsschip
- Kutter:
- kotter
- Raumschiff:
- ruimteschip
- Schlepper:
- sleepboot
- Schoner:
- schoener
- Segelschiff:
- zeilschip
- Versorgungsschiff:
- bevoorradingsschip