Was heißt »Kas­ten« auf Niederländisch?

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Ich habe in den Kasten geschaut.

Ik heb in de kast gekeken.

Synonyme

Klei­der­schrank:

kleerkast

Schach­tel:

doos

Schrank:

kast

Tor:

doelpunt

poort

Niederländische Beispielsätze

• Er zijn oude kleren in deze kist.

• De nieuwe telescoop werd verstuurd in een enorme houten kist.

• Rouwmuziek begeleidde de kist op weg naar het graf.

Übergeordnete Begriffe

Be­häl­ter:

bak

koker

Kerl:

kerel

pik

vent

Untergeordnete Begriffe

Bier­kas­ten:

bierkrat

Brief­kas­ten:

brievenbus

Post­kas­ten:

brievenbus

Sand­kas­ten:

zandbak