Was heißt »Schrank« auf Niederländisch?

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Die Tischdecke ist im Schrank.

Het tafelkleed ligt in de kast.

Er ruckte am Schrank, um ihn vor die Tür zu schieben.

Hij verplaatste de kast om hem voor de deur te duwen.

Das Tischtuch liegt im Schrank.

Het tafellaken ligt in de kast.

Tom holte aus seinem Schrank einen alten Schuhkarton hervor und öffnete diesen.

Tom haalde een oude schoenendoos uit zijn kast en maakte hem open.

Tom haalde een oude schoendoos uit zijn kast en maakte ze open.

Synonyme

Go­li­ath:

Goliath

Kas­ten:

kist

Klei­der­schrank:

kleerkast

Antonyme

Hänf­ling:

kneu

Niederländische Beispielsätze

• Ik heb in de kast gekeken.

• Wanneer Tom eindelijk besloot om uit de kast te komen, wist iedereen al dat hij homo was.

• Hij is net uit de kast gekomen.

• De ontvoerders knevelden Tom en Maria en sloten hen op in de kast.

Untergeordnete Begriffe

all­ge­mein:

algemeen

genereel

generiek

Bü­cher­schrank:

boekenkast

Ge­frier­schrank:

vriezer

Klei­der­schrank:

kleerkast

Kühl­schrank:

frigo

ijskast

koelkast