Was heißt »Mit­tag« auf Niederländisch?

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Hast du schon zu Mittag gegessen?

Heb je al geluncht?

Hebt ge al middageten gehad?

Hebt ge al gegeten deze middag?

Sie isst gerade zu Mittag.

Ze zit net aan het middagmaal.

Ich esse mit meiner Schwester zu Mittag.

Ik ben aan het lunchen met mijn zus.

Ich habe gerade zu Mittag gegessen.

Ik heb zojuist geluncht.

Ich habe einen Hotdog zu Mittag gegessen.

Ik heb een hotdog gegeten als middagmaal.

Essen wir zu Mittag.

Laat ons gaan lunchen.

Einmal im Monat isst sie mit ihrem Vater zu Mittag.

Een keer per maand luncht zij met haar vader.

Ich esse dort im Allgemeinen zu Mittag.

Ik lunch meestal daar.

Es war fast Mittag, als ich aufwachte.

Toen ik wakker werd, was het bijna middag.

Betty wird vor dem Mittag kommen können.

Betty zal voor de middag kunnen komen.

Es war beinahe Mittag.

Het was bijna middag.

Was hast du heute zu Mittag gegessen?

Wat heb je vandaag voor lunch gegeten?

Es ist Mittag.

Het is middag.

Ich esse Mittag.

Ik ben aan het lunchen.

Was möchtest du zu Mittag essen?

Wat wil je als lunch eten?

Hast du zu Mittag gegessen?

Heb je lunch gehad?

Sie aß kaum zu Mittag.

Ze heeft 's middags nauwelijks gegeten.

Wir essen oft zusammen zu Mittag.

We lunchen vaak samen.

Tom aß mit Maria zu Mittag.

Tom heeft met Maria geluncht.

Ich habe einen Salat zu Mittag gegessen.

Ik heb 's middags een slaatje gegeten.

Um wie viel Uhr esst ihr normalerweise zu Mittag?

Hoe laat lunch je meestal?

Was essen Schlümpfe zu Mittag?

Wat eten smurfen 's middags?

Wat eten smurfen als lunch?

Ich werde mit meinen Freunden zu Mittag essen.

Ik zal 's middags met mijn vrienden eten.

Ik zal met mijn vrienden lunchen.

Ich habe vor, mit ihm zusammen zu Mittag zu essen.

Ik ben van plan samen met hem te lunchen.

Ein Schläfchen über Mittag wirkt Wunder.

Een middagdutje doet wonderen.

Frühstücke alleine, speise zu Mittag mit einem Freunde, und überlasse das Abendessen deinem Feinde.

Neem je ontbijt alleen, neem het middagmaal met je vriend en geef je avondmaal aan je vijand.

Er isst in einer Cafeteria zu Mittag.

Hij luncht in een cafetaria.

Wir essen zu Mittag.

We zijn aan het lunchen.

Was gibt es heute Mittag zu essen?

Wat eten we vanmiddag?

Ich rufe dich gegen Mittag an.

Ik bel je om twaalf uur 's middags.

Wir essen oft in dem kleinen Restaurant um die Ecke zu Mittag.

Wij lunchen vaak in dat kleine restaurant om de hoek.

Synonyme

Mit­tags­stun­de:

middaguur

Sü­den:

zuid

zuiden

Antonyme

Mit­ter­nacht:

middernacht

Mor­gen:

morgen

ochtend

Nacht:

nacht

Vor­mit­tag:

voormiddag

Niederländische Beispielsätze

• De brieven worden hier rond de middag bezorgd.

• Het regende de hele middag.

• Heb je morgen middag iets te doen?

• Het was heel heet deze middag.

• Op 27 februari ben ik de hele middag vrij.

• Op 27/02 ben ik de hele middag vrij.

• De post wordt bezorgd voor de middag.

• De vergadering eindigde om drie uur na de middag.

Übergeordnete Begriffe

Zeit:

tijd

Untergeordnete Begriffe

Diens­tag­mit­tag:

dinsdagmiddag

Sams­tag­mit­tag:

zaterdag rond het middaguur

Sonn­tag­mit­tag:

zondagmiddag