Was heißt »Gast« auf Niederländisch?
Das Substantiv »Gast« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:
- gast
Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen
Ich bin wieder da! Oh? Haben wir einen Gast?
Ik ben er weer! O, hebben we visite?
Ik ben er weer! O, hebben we bezoek?
Je später der Abend, desto schöner die Gäste.
Hoe later op de avond, hoe schoner volk.
Die meisten Gäste waren Ausländer.
De meeste gasten waren buitenlanders.
Sei mein Gast!
Ga uw gang!
Seid meine Gäste!
Gaan jullie je gang!
Ich arbeite hier. Ich bin kein Gast.
Ik werk hier. Ik ben geen gast.
Unseren Gästen stehen Küchengerät, Besteck, Teller, Tassen und Gläser zur Verfügung.
Onze gasten beschikken over kookgerei, bestek, borden, tassen en glazen.
Er ist zuständig, die ausländischen Gäste zu unterhalten.
Hij verzorgt het vermaken van de buitenlandse gasten.
Wir haben Gäste.
We hebben gasten.
Du hattest die Gäste empfangen.
Je had de gasten ontvangen.
Maria führte die ausländischen Gäste durch die Ruinen des Schlosses.
Maria leidde de buitenlandse gasten door de ruïnes van het kasteel.
Sie haben ihre Gäste empfangen.
Ze hebben hun gasten ontvangen.
Gäste sind stets gern gesehn; wenn nicht beim Kommen, dann beim Gehn.
Visite brengt steeds vreugde aan; is 't niet bij het komen, dan bij het gaan.
Ich schaute mich um, um weitere nicht mehr ganz junge Gäste zu finden.
Ik keek rond om nog andere niet meer zo jonge gasten te vinden.
Sie werden die Gäste empfangen.
Zij zullen de gasten verwelkomen.
U zult de gasten ontvangen.
Ze zullen de gasten ontvangen.
Liebe Gäste!
Geachte gasten!
Die Gäste sind in der Küche.
De gasten zijn in de keuken.
Er hat die Gäste empfangen.
Hij heeft de gasten ontvangen.
Ich werde die Gäste empfangen.
Ik zal de gasten ontvangen.
Gibt es einen Fahrstuhl für die Gäste?
Is er een lift voor de gasten?
Wir müssen ganz leise sein. Meine Gäste halten gerade Mittagsschlaf.
We moeten heel zachtjes doen. Mijn gasten houden juist een middagslaapje.
Du empfängst die Gäste.
Jij ontvangt de gasten.
Unsere lang erwarteten Gäste sind endlich da.
Onze lang verwachte gasten zijn eindelijk aangekomen.
Synonyme
- Besucher:
- bezoeker
- Kunde:
- klant
- Patient:
- patiënt
Niederländische Beispielsätze
Ik kan deze gast niet uitstaan.
Ik ben een aardige gast.
Die gast is niet goed bij zijn hoofd!
Übergeordnete Begriffe
- Person:
- persoon