Was heißt »Fahrt« auf Niederländisch?

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Der Zug war so voll, dass ich die ganze Fahrt über stehen musste.

In de trein was het zo druk dat ik de hele rit heb moeten staan.

Gute Fahrt!

Goede reis!

Gibt es ermäßigte Tarife für mehrere Fahrten?

Zijn er nog kortingen van toepassing voor meerdere reizen?

Fahrt langsamer!

Rij langzamer!

Lehnen Sie sich entspannt zurück und genießen Sie die Fahrt.

Neem plaats, relax en geniet van de rit.

Fahrt Richtung Norden.

Ga noordwaarts.

Fahrt ihr über Weihnachten nach Hause?

Gaan jullie met Kerstmis naar huis?

Was kostet eine Fahrt mit dem Zug?

Hoeveel kost een reis met de trein?

Synonyme

Lei­ter:

bestuurder

chef

geleider

hoofd

leider

Rei­se:

reis

Antonyme

Flug:

vlucht

Pau­se:

pauze

Ree­de:

rede

Niederländische Beispielsätze

• Deze tanker vaart naar Koeweit.

• De Titanic zonk tijdens haar eerste vaart. Ze was een groot schip.

• Zonder geluk vaart niemand wel.

• Dit schip vaart naar Vancouver.

• Het schip vaart naar het noorden.

• Het schip vaart noordwaarts.

• Zij vaart morgen.

• Ze reed met volle vaart op het rode stoplicht af. Uiteindelijk moest ze hard remmen. Blijkbaar is brandstof nog steeds te goedkoop.

Untergeordnete Begriffe

Hin­fahrt:

heenrit

Kreuz­fahrt:

cruise

Luft­fahrt:

luchtvaart

Raum­fahrt:

ruimtevaart

Rück­fahrt:

terugreis