Was heißt »werfen« auf Niederländisch?
Das Verb »werfen« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:
- werpen
Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen
Wer im Glashaus sitzt, sollte nicht mit Steinen werfen.
Wie in een glazen huis woont, moet niet met stenen werpen.
Sie warf einen Blick in seine Richtung.
Zij wierp een blik in zijn richting.
Bitte hinterlassen Sie eine Nachricht nach dem Piepton oder werfen Sie uns Bonbons in den Briefkasten.
U kunt een bericht achterlaten na de pieptoon of bonbons in onze brievenbus doen.
Er warf mir Unachtsamkeit vor.
Hij beschuldigde mij van onachtzaamheid.
Sei still oder ich werfe dich raus.
Wees stil of ik smijt je naar buiten.
Der Lehrer war sehr wütend und warf Johnny aus dem Klassenzimmer.
De leerkracht was heel kwaad, en stuurde Johnny uit de klas.
Sie wirft mir vor, dass es um unser Eheleben nicht zum besten stehe.
Ze verwijt me dat het niet goed gaat met ons huwelijksleven.
Ze verwijt me dat het niet goed gesteld is met ons huwelijksleven.
Ze verwijt me dat ons huwelijksleven niet goed verloopt.
Der Junge warf einen Stein.
De jongen heeft een steen gegooid.
Tom warf einen Stein in den Teich.
Tom wierp een steen in de vijver.
Darf ich einen Blick auf die Speisekarte werfen?
Mag ik een blik op het menu werpen?
Der Junge warf das Glas um.
De jongen gooide het glas om.
Tom warf einen Blick auf seine Armbanduhr.
Tom wierp een blik op zijn horloge.
Er wurde aus der Mannschaft geworfen.
Hij werd uit het team gezet.
Tom warf die Münze und fragte: „Kopf oder Zahl?“
Tom toste het muntstuk en zei: „Kop of munt?”
Dafür kann man dich ins Gefängnis werfen.
Men kan je daar in de gevangenis voor gooien.
Das Pferd hat seinen Reiter aus dem Sattel geworfen.
Het paard heeft zijn ruiter uit het zadel geworpen.
Sie warf mir einen bösen Blick zu.
Ze wierp me een vuile blik toe.
Du wartest atemlos, bis die Würfel geworfen werden.
Je wacht ademloos tot de dobbelstenen worden gegooid.
Tom warf die Apfelkerngehäuse in die Biotonne.
Tom wierp de klokhuizen van de appels in de gft-bak.
Maria warf eine Kartoffel aus dem Fenster.
Maria gooide een aardappel uit het raam.
Ich warf Tom den Ball zu.
Ik wierp de bal naar Tom.
Synonyme
- anziehen:
- aantrekken
- arbeiten:
- werken
- kalben:
- kalven
Antonyme
- festhalten:
- vasthouden
Niederländische Beispielsätze
Ik zou graag een blik werpen op je postzegelverzameling.
Slangen werpen jaarlijks hun huid af.
Übergeordnete Begriffe
- bewegen:
- bewegen
Untergeordnete Begriffe
- schwingen:
- zwaaien