Was heißt »deutsch« auf Niederländisch?

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Ein echter deutscher Mann mag keinen Franzosen leiden, doch ihre Weine trinkt er gern.

Een echte Duitse man kan geen Fransman verdragen, maar toch drinkt hij graag zijn wijnen.

Mein deutscher Freund heißt Hans.

Mijn Duitse vriend heet Hans.

Ich schreibe ein Lied in deutscher Sprache.

Ik ben een lied in het Duits aan het schrijven.

Karin ist ein deutscher Name.

Karin is een Duitse naam.

Früher gab es viel Widerstand gegen die Aufnahme deutscher Wörter ins Niederländische. Inzwischen sind viele Germanismen so eingebürgert, dass niemand sie als solche erkennt, z.B. „eerstens“, „überhaupt“ und „heimwee“.

Er is vroeger veel verzet geweest tegen de opnamen van Duitse woorden in het Nederlands. Inmiddels zijn veel germanismen zo ingeburgerd, dat niemand ze als zodanig herkent. Bijv.: eerstens, überhaupt en heimwee.

Hans ist ein deutscher Geschäftsmann.

Hans is een Duits zakenman.

Synonyme

ger­ma­nisch:

Germaans

Niederländische Beispielsätze

• Ze spreekt Engels en Duits.

• Ik wil geen Duits leren.

• Ze is al een jaar Duits aan het leren.

• Wie leert jou Duits?

• Hij spreekt noch Duits noch Frans.

• Hij spreekt Engels met een Duits accent.

• Spreekt Arnold Schwarzenegger nog steeds Duits?

• Ik sprak alleen maar Duits.

• Ik ga me weldra inschrijven voor een cursus Duits.

• Ik begrijp een beetje Duits.

• Maak je geen zorgen. Ze verstaat geen Duits.

• Hij spreekt Duits, maar ook Engels en Frans.

• Jij spreekt Duits, niet?

• Welkom bij onze eerste les Duits.

• Ik begrijp absoluut niets van Duits.

• Ik wil Duits spreken.

• In Duitsland spreken ze Duits.

• Ze speekt zowel Engels als Duits.

• Kan iemand die brief in het Duits vertalen?

• Ik spreek Duits.

Übergeordnete Begriffe

eu­ro­pä­isch:

Europees

ger­ma­nisch:

Germaans

in­do­eu­ro­pä­isch:

Indo-Europees

in­do­ger­ma­nisch:

Indo-Europees

na­ti­o­nal:

landelijk

nationaal

Untergeordnete Begriffe

hoch­deutsch:

Hoogduits

mit­tel­hoch­deutsch:

Middelhoogduits

mit­tel­nie­der­deutsch:

Middelnederduits

Middelsaksisch

ös­ter­rei­chisch:

Oostenrijks