Was heißt »blau« auf Niederländisch?
Das Adjektiv »blau« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:
- blauw
Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen
Seine Augen sind blau.
Zijn ogen zijn blauw.
Der Himmel ist blau.
De hemel is blauw.
Sein Fahrrad ist blau.
Zijn fiets is blauw.
Ihre Augen sind blau.
Haar ogen zijn blauw.
Meine Augen sind blau.
Mijn ogen zijn blauw.
Die französische Flagge ist blau, weiß und rot.
De Franse vlag is blauw, wit en rood.
Schwefel brennt mit blauer Flamme.
Zwavel brandt met een blauwe vlam.
Die Farben der amerikanischen Flagge sind rot, weiß und blau.
De kleuren van de Amerikaanse vlag zijn rood, wit en blauw.
Heute ist der Himmel blau und wolkenlos.
Vandaag is de lucht blauw en onbewolkt.
Der Pass des Präsidenten der Vereinigten Staaten ist schwarz und nicht blau wie die der gewöhnlichen Bürger.
Het paspoort van de president van de Verenigde Staten is zwart, niet blauw zoals dat van een gewone burger.
Ihr Fahrrad ist blau.
Haar fiets is blauw.
Er strich die Decke blau.
Hij verfde het plafond blauw.
Warum ist der Himmel blau?
Waarom is de hemel blauw?
Wie ist der Himmel blau!
Wat is de hemel blauw!
Das Auto ist blau.
De auto is blauw.
Mein altes Kleid ist blau.
Mijn oude jurk is blauw.
Tom schlug Mary grün und blau.
Tom sloeg Mary bont en blauw.
Mein Auto ist nicht rot, sondern blau.
Mijn auto is niet rood, maar blauw.
Ein blauer Elefant hat genauso große Ohren wie ein rosa Elefant.
De oren van een blauwe olifant zijn even groot als die van een roze olifant.
Ich habe die Tür blau angestrichen.
Ik heb de poort blauw geverfd.
Weißt du, warum der Himmel blau ist?
Weet je waarom de hemel blauw is?
Der Himmel war blau.
De lucht was blauw.
De hemel was blauw.
Das Wasser war blau.
Het water was blauw.
Ich sehe was, was du nicht siehst, und das ist blau.
Ik zie iets wat jij niet ziet, en het is blauw.
Der Himmel ist so blau, wie er nur sein kann.
De lucht is zo blauw als hij maar zijn kan.
Mein Taschentuch ist blau.
Mijn zakdoek is blauw.
Der See ist blau.
Het meer is blauw.
Diese Blume ist blau.
Deze bloem is blauw.
Ist es blau?
Is het blauw?
Es war ein wunderschöner Sommer und der Himmel war ständig blau.
Het was een prachtige zomer en de hemel was voortdurend blauw.
Die Blume ist blau.
Die bloem is blauw.
De bloem is blauw.
Die Flagge Brasiliens ist grün, gelb und blau.
De vlag van Brazilië is groen, geel en blauw.
Toms Augen sind blau.
Toms ogen zijn blauw.
Sie sind blau.
Zij zijn blauw.
Du bist blau.
Je bent dronken.
Ihr seid blau.
Jullie zijn dronken.
Ist das blau?
Is dit blauw?
Is dat blauw?
Haben Sie eins in blau?
Heeft u een in het blauw?
Die Flagge ist blau.
De vlag is blauw.
Nein, die Blumen sind nicht grün, sondern rot, weiß, gelb oder blau.
Nee, de bloemen zijn niet groen, maar rood, wit, geel of blauw.
Sein Spielzeug ist blau.
Zijn speelgoed is blauw.
Synonyme
- besoffen:
- bezopen
- breit:
- breed
- dunkelblau:
- donkerblauw
- zu:
- te
Antonyme
- nüchtern:
- nuchter
Niederländische Beispielsätze
Van welke kleur hou je het meest? Van blauw of van rood?
Tom heeft een blauw oog.
Hij kan groen en blauw niet uit elkaar houden.
Verantwoordelijk voor de blauw-groene kleur van Uranus is koud methaangas.
Als je blauw en rood mengt, krijg je violet.
We hebben de laarzen in groen, blauw en geel.
Aan welke kleur geeft u de voorkeur, blauw of groen?
Dit is een blauw huis.
Untergeordnete Begriffe
- dunkelblau:
- donkerblauw
- enzianblau:
- gentiaanblauw