Was heißt »Wahr­heit« auf Niederländisch?

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Schwören Sie die Wahrheit zu sagen, die ganze Wahrheit und nichts als die Wahrheit?

Zweert u de waarheid te zeggen, de hele waarheid, niets dan de waarheid?

Deine Wahrheit ist nicht meine Wahrheit.

Jouw waarheid is niet mijn waarheid.

Nur die Wahrheit ist schön.

Alleen de waarheid is schoon.

Eine mathematische Wahrheit ist weder einfach noch kompliziert, sie ist.

Een wiskundige waarheid is eenvoudig noch ingewikkeld, die is gewoon.

Kindermund tut Wahrheit kund.

De waarheid komt uit een kindermond.

Er kann die Wahrheit nicht wissen.

Hij kan de waarheid niet kennen.

Hij kan de waarheid niet weten.

Es ist wahr, dass er die Wahrheit nicht wissen konnte.

Het is waar dat hij de waarheid niet kon weten.

Ich kenne die Wahrheit.

Ik ken de waarheid.

Wahrheit braucht nicht viele Worte.

De waarheid behoeft maar weinig woorden.

Ich muss ihr morgen die Wahrheit sagen.

Morgen moet ik haar de waarheid zeggen.

Am Schluss fand er die Wahrheit heraus.

Uiteindelijk ontdekte hij de waarheid.

Er sagte die Wahrheit.

Hij vertelde de waarheid.

Wieso sagt er nicht die Wahrheit?

Waarom zegt hij de waarheid niet?

Du hättest ihr die Wahrheit sagen sollen.

Je had haar de waarheid moeten vertellen.

Im Wein ist Wahrheit.

In wijn zit waarheid.

Die Wahrheit siegt.

De waarheid overwint.

Sag stets die Wahrheit.

Zeg steeds de waarheid.

Zeg altijd de waarheid.

Seine Beschreibung kam der Wahrheit nahe.

Zijn beschrijving kwam in de buurt van de waarheid.

Platon ist mein Freund, aber die Wahrheit hat höheren Wert für mich.

Plato is mijn vriend, maar de waarheid is mij meer waard.

Ich sage dir die Wahrheit.

Ik zeg u de waarheid.

Ik zeg je de waarheid.

Um die Wahrheit zu sagen, er ist kein menschliches Wesen.

Om de waarheid te zeggen, hij is geen menselijk wezen.

In Wahrheit war er ein Krimineller.

In werkelijkheid was hij een crimineel.

Die Wahrheit ist nicht immer willkommen!

Waarheid is niet altijd welkom!

Die Wahrheit befindet sich in der Mitte des Universums, dessen Grenzen niemand kennt.

De waarheid ligt in het midden van een heelal waarvan niemand de grenzen kent.

Ich habe keine Lust, ihm die Wahrheit zu sagen.

Ik heb geen zin om hem de waarheid te zeggen.

Eines Tages werden Sie die Wahrheit kennen.

Eens zult ge de waarheid te weten komen.

Wenn ich die Wahrheit gekannt hätte, hätte ich sie dir gesagt.

Als ik de waarheid had geweten, had ik je die gezegd.

Die Wahrheit ist wie ein Medikament. Und deshalb hat sie auch Nebenwirkungen.

De waarheid is als een geneesmiddel. En daarom heeft ze ook bijwerkingen.

Die Wahrheit gebiert Hass.

Waarheid baart haat.

Bald werden wir die Wahrheit wissen.

We zullen weldra de waarheid weten.

Es ist schwer, Wahrheit und Lüge zu unterscheiden.

Het is moeilijk waarheid van leugen te onderscheiden.

Hat er dir die Wahrheit gesagt?

Heeft hij je de waarheid gezegd?

Du hättest mir die Wahrheit sagen sollen.

Je had me de waarheid moeten zeggen.

Die Wahrheit zu sagen ist viel einfacher, als zu lügen.

De waarheid zeggen is veel gemakkelijker dan liegen.

Ich will, dass du mir die Wahrheit sagst.

Ik wil dat je me de waarheid vertelt.

Warum hast du Tom nicht einfach die Wahrheit gesagt?

Waarom hebt ge Tom niet gewoonweg de waarheid gezegd?

Du musst die Wahrheit sagen.

Je moet de waarheid zeggen.

Ich werde dir die Wahrheit sagen: Ich habe dich angelogen.

Ik zal je de waarheid vertellen: Ik heb tegen je gelogen.

Platon ist ein Freund, aber eine noch größere Freundin ist die Wahrheit.

Plato is mijn vriend, maar een nog grotere vriend is de waarheid.

Wer sich seiner Wahrheit zu sicher ist, schafft die Hölle auf Erden.

Wie van zijn waarheid te zeker is, schept hel op aarde.

Ich glaube, dass es wichtig ist, die Wahrheit zu sagen.

Ik vind het belangrijk om de waarheid te vertellen.

Conchita hat sich entschieden, Mary die Wahrheit zu sagen.

Conchita besloot Mary de waarheid te vertellen.

Warum willst du uns nicht die Wahrheit sagen?

Waarom wil je ons de waarheid niet vertellen?

Warum wollt ihr uns nicht die Wahrheit sagen?

Waarom willen jullie ons de waarheid niet vertellen?

Warum wollen Sie uns nicht die Wahrheit sagen?

Waarom wilt u ons de waarheid niet vertellen?

Sprich die Wahrheit!

Vertel de waarheid.

Die Wahrheit vergleicht man oft mit einer bitteren Pille.

De waarheid vergelijkt men vaak met een bittere pil.

Er sagte mir die Wahrheit.

Hij vertelde me de waarheid.

Werden Sie mir die Wahrheit sagen?

Zal je me de waarheid vertellen?

Die Wahrheit ist, dass ich dich liebe.

De waarheid is, dat ik van je hou.

Die Wahrheit ist, dass ich lüge.

De waarheid is dat ik lieg.

Die Wahrheit ist, dass ich ein Mann im Körper eines Mannes bin.

De waarheid is, dat ik een man ben in het lichaam van een man.

Lüge nicht! Sage die Wahrheit!

Lieg niet. Zeg de waarheid.

Ich möchte dir die Wahrheit sagen.

Ik wil je de waarheid zeggen.

Toms Frau verließe ihn wohl, wenn sie die Wahrheit wüsste.

Toms vrouw zou hem waarschijnlijk verlaten als ze de waarheid wist.

Manchmal tut es weh, die Wahrheit zu sagen.

Soms doet het pijn de waarheid te spreken.

Er und nur er kennt die ganze Wahrheit.

Hij en alleen hij weet de hele waarheid.

Er kennt die Wahrheit.

Hij kent de waarheid.

Da sehen wir wieder eine alte Wahrheit bestätigt: Krieg ist nie von Nutzen.

Hier zie je weer een bevestiging van een oude waarheid: Oorlog baart nooit nut.

Die Familie vermutet, dass die Armee die Fakten verbergen wollte und nicht die Wahrheit sprach.

De familie vermoedt dat het leger de feiten wilde verbergen en niet de waarheid sprak.

Um die Wahrheit zu sagen: wir haben letztes Jahr geheiratet.

Om de waarheid te zeggen, we zijn vorig jaar getrouwd.

Ich glaube nicht, dass das die Wahrheit ist.

Ik geloof niet dat dat de waarheid is.

Ich kenne die Wahrheit nicht.

Ik ken de waarheid niet.

Wer hat die Fensterscheibe kaputtgemacht? Sag mir die Wahrheit!

Wie heeft de ruit gebroken? Zeg me de waarheid.

Jetzt sagt er mir die Wahrheit.

Nu vertelt hij mij de waarheid.

Du hättest die Wahrheit sagen sollen.

Je had de waarheid moeten zeggen.

Die Wahrheit wird sich bald herausstellen.

De waarheid zal snel aan het licht komen.

Tom hat Maria nicht die ganze Wahrheit gesagt.

Tom heeft Maria niet de hele waarheid verteld.

Tom sagte endlich die Wahrheit.

Uiteindelijk vertelde Tom de waarheid.

Melanie kennt die Wahrheit.

Melanie kent de waarheid.

Ich will die Wahrheit wissen.

Ik wil de waarheid weten.

Tom wird die Wahrheit sagen.

Tom zal de waarheid spreken.

Warum hast du nicht einfach die Wahrheit gesagt?

Waarom hebt ge niet gewoon de waarheid gezegd?

Tom und Maria kennen die Wahrheit.

Tom en Maria kennen de waarheid.

Weinend erklärte sie, wie sie die Wahrheit entdeckt hatte.

Al wenend legde ze uit hoe ze de waarheid ontdekt had.

Warum wurde uns nicht die Wahrheit gesagt?

Waarom vertelde men ons de waarheid niet?

Wir hoffen, dass die Wahrheit ans Licht kommt.

We hopen dat de waarheid aan het licht zal komen.

We hopen dat de waarheid aan het licht komt.

Hast du die Wahrheit gesagt?

Heb je de waarheid verteld?

Vertelde je de waarheid?

Ich will die Wahrheit hören.

Ik wil de waarheid horen.

Die Wahrheit tut weh.

De waarheid doet pijn.

Ist die Wahrheit relevant?

Doet de waarheid ertoe?

Alles, was wir hören, ist eine Meinung, kein Fakt. Alles, was wir sehen, ist eine Perspektive, nicht die Wahrheit.

Alles wat we horen is een mening, geen feit. Alles wat we zien is een perspectief, niet de waarheid.

Er hat eine Allergie gegen die Wahrheit.

Hij is allergisch voor de waarheid.

O ihr Pharisäer, Falschmünzer der Wahrheit!

Oh jullie, farizeeërs, valsemunters van de waarheid!

Sag die Wahrheit.

Spreek de waarheid.

Er schien die Wahrheit zu wissen.

Hij leek de waarheid te kennen.

Wir haben nur die Wahl zwischen unerträglichen Wahrheiten und heilsamen Mogeleien.

We hebben alleen de keuze tussen ondraaglijke waarheden en weldadige leugens.

Ist es immer gut, die Wahrheit zu kennen?

Is het altijd goed om de waarheid te weten?

Es wird nicht lange dauern, bis wir die Wahrheit erfahren.

Het zal niet lang duren voordat we de waarheid weten.

Ich wusste bereits die Wahrheit.

Ik wist de waarheid al.

Ik kende de waarheid al.

Ich habe Angst, die Wahrheit zu sagen.

Ik durf de waarheid niet zeggen.

Sag Tom die Wahrheit.

Vertel Tom de waarheid.

Sag ihm die Wahrheit.

Vertel hem de waarheid.

Tom hofft, dass Maria nicht die Wahrheit sagen wird.

Tom hoopt dat Maria de waarheid niet zal zeggen.

Sie hätten Tom vielleicht die Wahrheit sagen sollen.

Misschien hadden ze Tom de waarheid moeten vertellen.

Selbstunterschätzung ist eine ebensolche Abweichung von der Wahrheit wie Übersteigerung der eigenen Fähigkeiten.

Jezelf onderschatten is evenzeer een afwijking van de waarheid als je eigen vaardigheden overdrijven.

Tom nimmt es mit der Wahrheit nicht so genau.

Tom buigt de waarheid wat bij.

Tom heeft de gewoonte de waarheid te bespelen.

Tom hat Angst, die Wahrheit zu sagen.

Tom is bang om de waarheid te vertellen.

Emily sagte die Wahrheit.

Emily vertelde de waarheid.

Tom hat keine Angst, die Wahrheit zu sagen.

Tom is niet bang om de waarheid te vertellen.

Synonyme

Ehr­lich­keit:

eerlijkheid

Haupt­satz:

hoofdzin

Ma­xi­me:

kernspreuk

stelregel

Of­fen­heit:

openheid

Antonyme

Falsch­heit:

onjuistheid

Lü­ge:

leugen

Niederländische Beispielsätze

• Dromen worden soms waarheid.

• Politici vertellen niet altijd de waarheid.

• Wat hij zei, stond veraf van de waarheid.

• Vertel je de waarheid?

• Je hebt gezegd dat je de waarheid wilde.

• Zelfs Tom kent de waarheid niet.

• Kinderen en dronkaards spreken de waarheid.

• Ik wil dat u me de waarheid vertelt.

• Hij wil de waarheid weten.

• Ik begon te twijfelen aan de waarheid van zijn getuigenis.

• Vertel ons de waarheid.

• Daar zit een kern van waarheid in.

• Ze wil de waarheid weten.