Was heißt »Obst« auf Niederländisch?

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Frisches Obst ist gut für deine Gesundheit.

Vers fruit is goed voor uw gezondheid.

Vers fruit is goed voor je gezondheid.

Mein Vater isst nicht viel Obst.

Mijn vader eet niet veel fruit.

Frisches Obst und Gemüse sind gut für eure Gesundheit.

Vers fruit en groenten zijn goed voor je gezondheid.

Du magst Obst.

Je houdt van fruit.

Sie mögen Obst.

U houdt van fruit.

Zij houden van fruit.

Er isst nichts außer Obst.

Hij eet niets anders dan fruit.

Qualitativ hochwertiges Obst ist im Winter selten und teuer.

Kwaliteitsfruit is schaars in de winter en het kost veel.

Ich esse Obst.

Ik eet fruit.

Ich esse Obst und trinke Wasser.

Ik eet fruit en drink water.

Ich esse Obst, weil ich Hunger habe.

Ik eet vruchten omdat ik honger heb.

Er aß Obst und Gemüse.

Hij at fruit en groenten.

Stimmt es, dass man so viel Obst und Gemüse essen kann, wie man will, ohne dabei dick zu werden?

Klopt het dat je net zoveel fruit en groente kunt eten als je wilt, zonder daar dik van te worden?

Das Obst wurde schlecht.

Het fruit bedierf.

Mein Abendessen besteht nur aus Obst.

Voor het avondmaal heb ik alleen maar fruit.

Tom kaufte etwas Gemüse und Obst.

Tom heeft wat groenten en fruit gekocht.

Tom isst nur süßes Obst.

Tom eet alleen maar zoet fruit.

Tom mag Obst.

Tom houdt van fruit.

Iss Obst!

Eet fruit!

Es wird viel Obst exportiert, zum Beispiel Apfelsinen, Grapefruits und Zitronen.

Ze exporteren veel fruit, zoals sinaasappels, grapefruits en citroenen.

Ich verkaufe Obst.

Ik verkoop fruit.

Sie isst gern Obst, besonders Aprikosen.

Ze eet graag fruit, vooral abrikozen.

Ich esse jeden Tag Obst.

Ik eet elke dag fruit.

Ich möchte wissen, wo ich Obst kaufen kann.

Ik wil weten waar ik fruit kan kopen.

Antonyme

Ge­mü­se:

groente

Niederländische Beispielsätze

• Een rotte appel in de mand maakt al het gave fruit te schand.

• Neem wat fruit, als je wilt.

• Dit fruit smaakt niet goed.

• Ik vreet vaak fruit.

• Koop fruit!

• Het fruit smaakt zoet.

Übergeordnete Begriffe

Kü­che:

keuken

Kul­tur:

cultuur

teelt

Le­bens­mit­tel:

levensmiddel

voedsel

Untergeordnete Begriffe

Ana­nas:

ananas

Ap­fel:

appel

Ap­fel­si­ne:

appelsien

appelsienboom

oranje

oranjeappel

oranjeboom

sinaasappel

sinaasappelboom

zoete oranje

Ap­ri­ko­se:

abrikoos

Avo­ca­do:

avocado

Ba­na­ne:

banaan

Bee­re:

bes

Bir­ne:

peer

Blau­bee­re:

blauwe bosbes

Brom­bee­re:

braam

Dat­tel:

dadel

Erd­bee­re:

aardbei

Fei­ge:

vijg

vijgeboom

Grape­fruit:

grape

grapefruit

Jo­han­nis­bee­re:

aalbes

Kaf­fee:

koffie

Kir­sche:

kers

Ki­wi:

kiwi

Ko­kos­nuss:

kokosnoot

Man­go:

mango

Ma­ra­cu­ja:

passievrucht

Me­lo­ne:

bolhoed

meloen

Nek­ta­ri­ne:

nectarine

Nuss:

noot

Oli­ve:

olijf

Oran­ge:

appelsien

bitterappelsien

bittersinaasappel

oranje

oranjeappel

sinaasappel

zoete oranje

zure appelsien

zure oranje

zure sinaasappel

Pam­pel­mu­se:

gideonsappel

pompelmoes

Pfir­sich:

perzik

Pflau­me:

pruimenboom

Quit­te:

kwee

Sta­chel­bee­re:

kruisbes

Stern­frucht:

carambola

stervrucht

Wein­trau­be:

wijndruif

Zi­t­ro­ne:

citroen

citroenboom

Zwetsch­ge:

kwets