Was heißt »brennen« auf Niederländisch?

Das Verb »brennen« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Mein Haus brannte.: Mijn huis was aan het branden.
Papier brennt leicht.: Papier brandt gemakkelijk.
Trockenes Holz brennt gut.: Droog hout brandt goed.
Schwefel brennt mit blauer Flamme.: Zwavel brandt met een blauwe vlam.
Das Hochhaus brennt.: De wolkenkrabber staat in brand.
Das Feuer brennt.: Het vuur brandt.
O nein! Mein Haus brennt!: Och nee! Mijn huis staat in brand!
Holzhäuser brennen leichter.: Houten huizen branden makkelijker.
Meine Augen brennen.: Mijn ogen branden.
Der Busch brennt.: Het bosje staat in brand.; De struik staat in brand.; Het oerwoud staat in brand.
Die Häuser brennen.: De huizen staan in brand.; De woningen staan in brand.
Der Wald brennt.: Het bos brandt.
Beim Betreten des Raumes bemerkte er, dass auf dem Schreibtisch eine Kerze brannte. Er erinnerte sich, dass die Kerze zuvor noch nicht da war.: Bij het binnengaan van de kamer bemerkte hij dat er een kaars brandde op tafel. Hij herinnerde zich, dat die kaars daar tevoren niet was.
Der Baum brennt.: De boom brandt.
Ihre Mülltonne brennt.: Uw vuilnisbak staat in brand.
Rom brennt.: Rome brandt.
Das brennt.: Dat brandt.
Sami brannte CDs.: Sami brandde cd's.