Was heißt »aber« auf Niederländisch?

Die Konjunktion »aber« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:

Synonyme

Ik heb een oplossing gevonden, maar ik heb haar zo snel gevonden dat het niet de juiste oplossing kan zijn.
Ik woon in de stad maar mijn ouders hebben op het platteland gewoond.
We vinden het heel jammer, maar we kunnen uw verzoek niet accepteren.
Mijn vader is achtenveertig, maar hij ziet er jong uit voor zijn leeftijd.
Wij zeggen alleen maar goeiedag tegen elkaar.
Ik ken hem van gezicht maar ik heb nog nooit met hem gesproken.
Ik ben niet alleen vergeten het raam dicht te doen maar ik heb ook niet geveegd.
Laten we maar gewoon voor het beste hopen.
Ik had een paraplu maar mijn vriend niet.
Voor het avondmaal heb ik alleen maar fruit.
Ik ben Japanner, maar woon niet in Japan.
Tom belde Maria op om zich te verontschuldigen, maar zij legde de hoorn neer.
Hij behaalde zijn diploma niet alleen in sociologie maar ook in filosofie.
Tom denkt dat het veiliger is elektronische sigaretten te roken dan de klassieke, maar Maria is daar niet zo zeker van.
Ik ben blij u te zien, maar hier is voor u niets te doen.
Kom maar meedoen.
Ik zou graag met jou naar het strand gaan, maar vandaag heb ik geen tijd.
Het leven is maar een droom.
Sorry, maar ik heb mijn eetstokjes laten vallen.
"Ben je vrijgezel?" "Technisch gezien wel, maar ik heb komende vrijdag een afspraakje."