Was heißt »bloß« auf Niederländisch?

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Danke, ich möchte bloß schauen.

Bedankt, maar ik hoef alleen maar te kijken.

Das ist bloß ein Witz.

Het is gewoon een grap.

Mach das bloß nie wieder!

Doe dat nooit meer!

Ich bin kaputt! Ich will bloß nach Hause gehen, ein Bad nehmen und ins Bett gehen.

Ik ben uitgeput! Ik wil alleen naar huis gaan, een bad nemen en naar bed gaan.

Ich bin bloß ein kleiner Junge.

Ik ben maar een kleine jongen.

Auf dem Mond würde ich bloß fünfzehn Kilo wiegen.

Op de maan zou ik maar vijftien kilo wegen.

Gute Sprüche, weise Lehren, muss man üben, nicht bloß hören.

Goede spreuken, wijze leringen moet je in praktijk brengen, niet alleen aanhoren.

Het is niet voldoende om alleen te luisteren naar wijze woorden en leringen, men moet ze in praktijk brengen.

Tom ist bloß ein Amateur.

Tom is maar een amateur.

Im Speicher fanden sie bloß altes Gerümpel.

In het zolderkamertje vonden ze alleen oude rommel.

Er ist bloß ein Politiker.

Hij is alleen maar een politicus.

Ich möchte bloß gewinnen.

Ik wil gewoon winnen.

Du bist bloß ein Schüler.

Je bent gewoon een scholier.

Machen Sie sich über sie bloß keine Gedanken.

Maakt u zich geen zorgen over hen.

Maak je maar geen zorgen over hen.

Mach dir über mich bloß keine Gedanken.

Maak je maar geen zorgen over mij.

Machen Sie sich über mich bloß keine Gedanken.

Maakt u zich geen zorgen over mij.

Mach dir über ihn bloß keine Gedanken.

Maak je maar geen zorgen over hem.

Machen Sie sich über ihn bloß keine Gedanken.

Maakt u zich geen zorgen over hem.

Ich will einfach bloß tanzen.

Ik wil alleen maar dansen.

Komme bloß!

Kom maar!

Kom gewoon!

Wäre ich doch bloß zu Hause geblieben!

Was ik maar thuis gebleven.

Ich wollte bloß einen Hamburger.

Ik wilde alleen een hamburger.

Es ist bloß Kaffee.

Het is maar koffie.

Ich wollte bloß mit dir reden.

Ik wilde alleen met je praten.

Ik wilde alleen maar met je praten.

Ik wilde enkel met je praten.

Ich bin bloß hier, um zu helfen.

Ik ben hier alleen om te helpen.

Wäre er bloß gekommen!

Was hij maar gekomen.

Synonyme

aber:

maar

den­noch:

desondanks

toch

ein­fach:

eenvoudig

ja:

ja

le­dig­lich:

alleen

slechts

uitsluitend

nackt:

kaal

oh­ne:

zonder

schön:

leuk

mooi

Niederländische Beispielsätze

• Stel de plant niet bloot aan direct zonlicht.

• De kinderen zwommen naakt.

• Ik heb Tom naakt gezien.

• Ik zag Tom naakt.

• Tom was naakt.

• Zou je ooit naakt zwemmen?

• Ze waren allebei naakt.

• De man is naakt.

• Hij kwam naakt onder de douche vandaan.