Was heißt »The­a­ter« auf Niederländisch?

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Möchtet ihr heute Abend ins Theater gehen?

Willen jullie vanavond naar het theater?

Möchten Sie heute Abend ins Theater gehen?

Zoudt ge vanavond naar het theater willen gaan?

Das Theater in meinem Viertel wird gerade umgebaut.

Het theater in mijn wijk wordt omgebouwd.

Welches Theater ist das?

Welk theater is dat?

Ich bin der künstlerische Leiter des Theaters.

Ik ben de artistiek leider van het theater.

Treffen wir uns vor dem Theater.

Laten we elkaar ontmoeten voor het theater.

Meine Schwestern gehen gern ins Theater.

Mijn zussen gaan graag naar het theater.

Gelegentlich gehe ich ins Theater.

Zo nu en dan ga ik naar theater.

Zo nu en dan ga ik naar het theater.

Ab und zu gehe ich ins Theater.

Af en toe ga ik naar het theater.

Synonyme

Är­ger:

boosheid

woede

Auf­re­gung:

opwinding

Auf­ruhr:

beroering

oproer

Auf­stand:

opstand

rel

Auf­wand:

inspanning

Ge­döns:

gedoe

Lärm:

lawaai

Show:

show

spektakel

Stück:

stuk

Wel­le:

golf

Zir­kus:

circus

Antonyme

Echt­heit:

authenticiteit

echtheid

Niederländische Beispielsätze

Übergeordnete Begriffe

Dar­stel­lung:

afbeelding

Untergeordnete Begriffe

Ko­mö­die:

komedie

Oper:

opera

Pa­ra­dies:

paradijz

Tra­gö­die:

tragedie