Was heißt »Onkel« auf Niederländisch?
Das Substantiv »Onkel« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:
- oom
Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen
Sie hat einen Onkel, der bei einer Bank arbeitet.
Zij heeft een oom die bij een bank werkt.
Mein Onkel wohnt in Madrid, der Hauptstadt von Spanien.
Mijn oom woont in Madrid, de hoofdstad van Spanje.
Mein Onkel hat drei Kinder.
Mijn oom heeft drie kinderen.
Ich habe einen Onkel, der in Kyoto lebt.
Ik heb een oom die in Kyoto woont.
Tom wohnt jetzt bei seinem Onkel.
Tom woont nu bij zijn oom.
Mein Onkel ist gestern an Magenkrebs gestorben.
Mijn oom is gisteren overleden aan maagkanker.
Mein Onkel wohnt neben der Schule.
Mijn oom woont in de buurt van de school.
Mama, warum habe ich keinen Onkel mit einem Bart?
Mama, waarom heb ik geen oom met een baard?
Mein Onkel lebte neunzig Jahre.
Mijn oom heeft negentig jaar geleefd.
Mein Onkel ist vor zwei Jahren an Krebs gestorben.
Mijn oom overleed twee jaar geleden aan kanker.
Mein Onkel ist schlank, aber meine Tante ist dick.
Mijn oom is mager, maar mijn tante is dik.
Mijn oom is slank maar mijn tante is dik.
Ich werde nächste Woche meinen Onkel besuchen.
Ik zal volgende week mijn oom bezoeken.
Mein Onkel starb keines natürlichen Todes.
Mijn oom is geen natuurlijke dood gestorven.
Bei meinem Onkel wurde Leukämie diagnostiziert.
Mijn oom is gediagnosticeerd met leukemia.
Das Auto meines Onkels ist schneller als meins.
De auto van mijn oom is sneller dan de mijne.
Der Bruder meines Vaters ist mein Onkel.
De broer van mijn vader is mijn oom.
Mein Onkel gab ihm ein Geschenk.
Mijn oom gaf hem een geschenk.
Mein Onkel gab mir ein Buch.
Mijn oom heeft mij een boek gegeven.
Mein Onkel besucht mich ab und zu.
Mijn oom bezoekt mij af en toe.
Mijn oom komt me af en toe opzoeken.
Er wurde von seinem Onkel erzogen.
Hij werd opgevoed door zijn oom.
Mein Onkel ist verärgert.
Mijn oom is boos.
Mijn oom is kwaad.
Mein Onkel hat mir eine Kamera gegeben.
Mijn oom heeft mij een fototoestel gegeven.
Ich wette, dass Onkel Alfred zurückkommt.
Ik wed dat onkel Alfred terugkomt.
Ik wed dat oom Alfred terugkomt.
Ich komme von Opa und gehe nun zum Onkel.
Ik kom van opa, en ga nu naar oom.
Ik kom net van mijn grootvader en ga nu naar mijn oom.
Mein Onkel hat ein Haus in Italien.
Mijn oom heeft een huis in Italië.
Tom hat drei Onkel.
Tom heeft drie ooms.
Er hat bei seinem Onkel übernachtet.
Hij heeft bij zijn oom overnacht.
Mein Onkel ist reich.
Mijn oom is rijk.
Wie alt ist dein Onkel?
Hoe oud is jouw oom?
Mein Onkel wohnt in Deutschland.
Mijn oom woont in Duitsland.
Mein Onkel schreibt nie Briefe.
Mijn oom schrijft nooit brieven.
Onkel Bob lud uns zum Abendessen ein.
Oom Bob nodigde ons uit voor het avondeten.
Tom lebt zurzeit bei seinem Onkel.
Tom woont momenteel met zijn oom samen.
Mein Onkel wohnt in New York.
Mijn oom woont in New York.
Mein Onkel wurde neunzig Jahre alt.
Mijn oom werd negentig jaar oud.
Das hier ist Onkel Toms Bauernhof.
Dit is oom Toms boerderij.
Mein Onkel hat ein Hotel.
Mijn oom heeft een hotel.
Das Haus mit dem roten Dach ist das Haus meines Onkels.
Het huis met het rode dak is het huis van mijn oom.
Ich dachte, dein Onkel wohne in Nyíregyháza.
Ik dacht dat jouw oom in Nyíregyháza woonde.
Hat Ihr Onkel Sie sein Auto fahren lassen?
Heeft uw oom u zijn auto laten besturen?
Tom ist mein Onkel.
Tom is mijn oom.
Tom ist dein Onkel.
Tom is je oom.
Einen Monat lang werde ich bei meinem Onkel wohnen.
Gedurende een maand zal ik bij mijn oom wonen.
Maria zeigt ihrer Tante und ihrem Onkel die Altstadt.
Maria toont haar tante en oom de oude stad.
Mein Onkel, der in Paris wohnt, kam uns besuchen.
Mijn oom die in Parijs woont kwam langs.
Mein Onkel ist taub.
Mijn oom is doof.
Mein Onkel erzählt mir jeden Tag, wie sehr er die Politiker und die Politik hasse.
Mijn oom vertelt me elke dag hoe erg hij politici en politiek haat.
Weibliche Wortform
- Tante:
- tante
Synonyme
- Ohm:
- ohm
Antonyme
- Neffe:
- neef
Untergeordnete Begriffe
- Großonkel:
- oudoomen
- Ohm:
- ohm