Was heißt »Na­se« auf Niederländisch?

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Deine Nase läuft.

Je neus loopt.

Er hat eine lange Nase.

Hij heeft een lange neus.

Ich habe Halsweh und eine laufende Nase.

Ik heb keelpijn en een loopneus.

Bohr nicht in deiner Nase.

Peuter niet in je neus.

Sie presste ihre Nase gegen die Glasscheibe.

Ze drukte haar neus tegen de ruit.

Meine Nase läuft.

Mijn neus loopt.

Ein Elefant hat eine lange Nase.

Een olifant heeft een lange neus.

Ihre Nase blutet.

Uw neus bloedt.

Deine Nase blutet.

Je neus bloedt.

Sie hat eine große Nase.

Ze heeft een grote neus.

Zij heeft een grote neus.

Seine Nase blutet.

Zijn neus bloedt.

Ich kann nicht durch die Nase atmen.

Ik kan niet door mijn neus ademen.

Nimm ein Taschentuch, deine Nase läuft.

Neem een zakdoek, uw neus loopt.

Seine Nase gefällt mir nicht.

Zijn neus bevalt me niet.

Mir läuft die Nase.

Ik heb een snotneus.

Ik heb een loopneus.

Meine Nase juckt.

Mijn neus jeukt.

Stecke deine Nase nicht in fremde Angelegenheiten.

Bemoei je met je eigen zaken.

Stecke deine Nase nicht in anderer Leute Angelegenheiten.

Steek je neus niet in andermans zaken.

Tom geriet in eine Schlägerei mit Marias Bruder und brach sich die Nase.

Tom kreeg het aan de stok met Maria's broer en brak zijn neus.

Steck' deine Nase nicht in alles hinein!

Steek je neus niet overal in!

Halt dir die Nase zu, damit du den Gestank nicht riechst.

Knijp je neus dicht opdat je de stank niet zou ruiken.

Popeln Sie nicht in der Nase!

Peuter niet in uw neus!

Tom schlief mit der Brille auf der Nase ein.

Tom viel in slaap met zijn bril op.

Die ganze Nacht lang ist Schnee gefallen. An diesem Morgen haben die Kinder des Dorfes einen Schneemann gebaut. Eine Mohrrübe bildet seine Nase.

De hele nacht is sneeuw gevallen. 's Ochtends hebben de kinderen van het dorp een sneeuwman gemaakt. Een wortel verbeeldt zijn neus.

Unsere Nasen bluten.

Onze neuzen bloeden.

Ich hab' die Nase voll von Französisch.

Ik ben Frans kotsbeu.

Aber ihre Nase ist nicht schön.

Maar haar neus is niet mooi.

Sie fiel auf die Nase.

Ze viel op haar neus.

Ze viel op haar gezicht.

Was ist denn mit deiner Nase passiert?

Wat is er met je neus gebeurd?

Bei dieser zweiten Lüge wuchs seine Nase noch einige Zentimeter weiter.

Na deze tweede leugen werd zijn neus nog enkele duimen langer.

Dieser Seelöwe kann auf der Nase einen Ball balancieren.

Deze zeeleeuw kan een bal op zijn neus balanceren.

Ich will mir die Nase kratzen.

Ik wil mijn neus krabben.

Seine Nase sieht aus wie eine Kartoffel.

Zijn neus lijkt op een aardappel.

Synonyme

Fah­ne:

vaandel

Keil:

keil

spijker

wig

Kol­ben:

kolf

piston

Niederländische Beispielsätze

• Ik heb een neus-, keel- en orenarts ontmoet op een feest zondag.

• Hij ziet niet verder dan zijn neus lang is.

• Tom kuste Maria op het puntje van haar neus.

• Snuit je neus.

• Mijn neus bloedt.

• De neus van het vliegtuig was beschadigd.

Übergeordnete Begriffe

Fisch:

vis

Kör­per­teil:

lichaamsdeel

Untergeordnete Begriffe

Ad­ler­na­se:

adelaarsneus

arendsneus