Was heißt »La­den« auf Niederländisch?

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Der Laden verkauft Zeitungen und Zeitschriften.

De winkel verkoopt kranten en tijdschriften.

Sie verkaufen Zucker und Salz in dem Laden.

Ze verkopen suiker en zout in die winkel.

Zij verkopen suiker en zout in de winkel.

Der Laden ist auf der anderen Straßenseite.

De winkel is aan de overkant van de straat.

Der Laden ist auch nachts geöffnet.

De winkel is ook 's nachts open.

Du findest den Laden zwischen einer Bank und einer Schule.

Je vindt de winkel tussen een bank en een school.

Er stürmte aus dem Laden.

Hij stormde uit de winkel.

Gewöhnlich kaufe ich Kleider in einem örtlichen Laden.

Ik koop gewoonlijk kleren in een plaatselijke winkel.

In diesem Laden wird Alkohol nicht verkauft.

Er worden geen sterke dranken verkocht in deze winkel.

Der Laden ist sonntags geschlossen.

De winkel is zondags toe.

Sie kaufte ein Buch in dem Laden.

Ze kocht een boek in de winkel.

Er ging zum Laden.

Hij ging naar de winkel.

Wo ist der nächste Laden?

Waar is de dichtstbijzijnde winkel?

Ich gehe gerne in diesem Laden einkaufen.

Ik ga graag in die winkel inkopen.

Herr Hobson schloss den Laden und ging nach Hause.

Mijnheer Hobson sloot de winkel en ging naar huis.

Ich habe Alexanders Laden betreten.

Ik ging de winkel van Aleksander in.

Ich traf sie zufällig im Laden.

Toevallig kwam ik haar in de winkel tegen.

Dieser Laden hat eine Menge Zeitschriften in Fremdsprachen.

Deze winkel heeft allerhande tijdschriften in vreemde talen.

In diesem Laden wird kein Alkohol verkauft.

Er wordt in die winkel geen sterkedrank verkocht.

Dieser Laden wird um neun Uhr geschlossen.

Deze winkel sluit om negen uur 's avonds.

Diese Bücher kann man in diesem Laden da bekommen.

Deze boeken zijn te verkrijgen in die winkel.

Ich kann sie nicht ganze alleine im Laden lassen.

Ik kan haar niet alleen in de winkel laten.

Ik kan haar niet alleen in de winkel achterlaten.

Sind Sie zum Laden gegangen?

Bent u naar de winkel gegaan?

Der Laden öffnet um 9 Uhr.

De winkel gaat open om 9 uur.

Er ging in einen Laden, um Lebensmittel zu kaufen.

Hij ging een winkel binnen om voedsel te kopen.

Tom hat den Laden heute Abend früh zugemacht.

Tom sloot de winkel vroeg vanavond.

Ich mache gerade meinen Laden dicht.

Ik ben mijn winkel aan het sluiten.

Ich mag den Laden nicht.

Ik vind de winkel niet leuk.

Es gibt nur einen Laden in der Nähe.

Er is in de buurt maar één winkel.

Der Laden war zu.

De winkel was dicht.

Ist das Saft aus dem Laden?

Is het sap uit de winkel?

Wann macht der Laden auf?

Wanneer gaat de winkel open?

Synonyme

Ein­rich­tung:

inrichting

Fir­ma:

firma

In­s­ti­tut:

instituut

Or­ga­ni­sa­ti­on:

organisatie

Niederländische Beispielsätze

• In de Nederlandse stad Maastricht zouden er 53 kerken moeten zijn; enkelen daarvan worden inmiddels als winkel, café of museum gebruikt.

• Spijtig genoeg, was de winkel gesloten.

• Ik heb een zeldzame postzegel gevonden in deze winkel.

• Deze tas is in geen enkele winkel verkrijgbaar.

• Meneer Spencer werkt in een winkel.

• Is er brood te koop in deze winkel?

• Deze winkel opent om 8:00.

• Onze winkel is groot.

• Tom is de winkel aan het sluiten.

• Ik let op de kinderen terwijl jij naar de winkel gaat.

• Is dit hier een belastingvrije winkel?

• Waar kan ik een winkel vinden?

Untergeordnete Begriffe

Ko­lo­ni­al­wa­ren­la­den:

winkel in koloniale waren

Roll­la­den:

rolluik