Was heißt »Kirche« auf Niederländisch?
Das Substantiv »Kirche« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:
- kerk (weiblich)
Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen
Heute Abend gehen wir in die Kirche.
Vanavond gaan we naar de kerk.
Wir konnten das Läuten einer nahegelegenen Kirche hören.
We konden het klokgelui van een nabijgelegen kerk horen.
Wo ist die nächste Kirche?
Waar is de dichtstbijzijnde kerk?
Ich weiß, dass es hier eine große Kirche gab.
Ik weet dat hier een grote kerk stond.
Ik weet dat hier een grote kerk was.
Auf einer Seine-Insel steht eine große Kirche namens Notre Dame.
Op een eiland in de Seine staat een grote kerk genaamd Notre Dame.
Sie gehen sonntagmorgens in die Kirche.
Op zondagmorgen gaan ze naar de kerk.
Diese armselige Kirche ist das älteste Gebäude in unserem Land.
Deze armzalige kerk is het oudste gebouw van ons land.
Können Sie mir erklären, warum es in beinahe jedem Dorf zwei Kirchen gibt?
Kunt u me uitleggen waarom er in bijna elk dorp twee kerken zijn?
Ich gehe jeden Tag in die Kirche.
Ik ga iedere dag naar de kerk.
Kann ich eine Kirche besuchen?
Kan ik een kerk bezoeken?
Die Kirche ist auf der anderen Straßenseite.
De kerk bevindt zich aan de andere kant van de straat.
Ich fahre mit dem Auto zur Kirche.
Ik ga naar de kerk met de auto.
Ich bin heute Morgen in die Kirche gegangen.
Ik ben deze morgen naar de kerk gegaan.
Sie gingen am Heiligen Abend zur Kirche.
Ze gingen naar de kerk op kerstavond.
In der niederländischen Stadt Maastricht soll es 53 Kirchen geben; einige davon werden schon als Läden, Cafés oder Museen genutzt.
In de Nederlandse stad Maastricht zouden er 53 kerken moeten zijn; enkelen daarvan worden inmiddels als winkel, café of museum gebruikt.
Es gibt eine Kirche neben meinem Haus.
Er is een kerk dicht bij mijn huis.
Er staat een kerk naast mijn huis.
Er geht selten in die Kirche.
Hij gaat zelden naar de kerk.
Die katholische Kirche ist gegen Scheidung.
De Katholieke Kerk is tegen echtscheiding.
Ich gehe jeden Tag an dieser Kirche vorbei.
Ik kom elke dag langs die kerk.
Einige Personen gehen am Sonntagmorgen in die Kirche.
Enkele mensen gaan de zondagmorgen naar de kerk.
In einer Kirche ist gewöhnlich eine Orgel.
Meestal is er in een kerk een orgel.
Es ist eine typische gotische Kirche.
Het is een typisch gotische kerk.
Wie alt ist diese Kirche?
Hou oud is die kerk?
Das ist eine Kirche.
Dat is een kerk.
Die Kirche ist gleich auf der anderen Seite der Straße.
De kerk is juist aan de overkant van de straat.
Die Kirche ist für die Hochzeit mit Blumen geschmückt.
De kerk is versierd met bloemen voor de bruiloft.
Das ist die Kirche, in der wir geheiratet haben.
Dit is de kerk waarin we getrouwd zijn.
Sonntags gehe ich in die Kirche.
's Zondags ga ik naar de kerk.
Zondags ga ik naar de kerk.
Das ist die Kirche, in der Blake beerdigt ist.
Dat is de kerk waar Blake ligt begraven.
Sie will nicht in die Kirche gehen.
Zij wil niet naar de kerk gaan.
Dass in den Kirchen gepredigt wird, macht deswegen die Blitzableiter auf ihnen nicht unnötig.
Omdat er in de kerken wordt gepredikt, zijn de bliksemafleiders daarop nog niet overbodig.
Maria war von der großen Orgel in der Kirche beeindruckt.
Mary was onder de indruk van het groot orgel in de kerk.
Ich gehe in die Kirche.
Ik ga naar de kerk.
Die Priester kamen an die Macht, und die Kirchen wurden Festungen.
De priesters kwamen aan de macht en de kerken werden vestingen.
Wann wurde diese Kirche gebaut?
Wanneer is die kerk gebouwd?
Tom geht an jedem Sonntag morgens zur Kirche.
Tom gaat elke zondagochtend naar de kerk.
Er geht nicht in die Kirche.
Hij gaat niet naar de kerk.
Die Kopernikanische Revolution wurde lange Zeit von der katholischen Kirche bekämpft.
De copernicaanse revolutie werd lang bestreden door de katholieke kerk.
Alle Leute waren schon in der Kirche.
Alle mensen waren al in de kerk.
Tom geht praktisch niemals in die Kirche.
Tom gaat vrijwel nooit naar de kerk.
Mein Bruder geht praktisch niemals in die Kirche.
Mijn broer gaat vrijwel nooit naar de kerk.
Es gibt in Rom viele Kirchen.
Er zijn veel kerken in Rome.
Ich gehe nur aus Pflichtgefühl meiner Mutter gegenüber in die Kirche.
Ik ga alleen uit plichtsgevoel ten opzichte van mijn moeder, naar de kerk.
Die Kirche wurde entwidmet und zu einer Moschee umgebaut.
De kerk werd ontheiligd en omgebouwd tot een moskee.
Wo steht die Kirche?
Waar is de kerk?
Die Kirche stand auf einem Hügel.
De kerk stond op een heuvel.
Tom ging sonntags in die Kirche.
Tom ging zondag naar de kerk.
Tom ging zondags naar de kerk.
Heute gehe ich nicht zur Kirche.
Vandaag ga ik niet naar de kerk.
Der Friedhof befindet sich neben der Kirche.
De begraafplaats bevindt zich naast de kerk.
Tom ist in der Kirche.
Tom is in de kerk.
Das Gebäude mit dem braunen Dach ist eine Kirche.
Dat gebouw met het bruine dak is een kerk.
Synonyme
- Gemeinde:
- gemeente
- Glaube:
- geloof
Antonyme
Niederländische Beispielsätze
We kunnen elke morgen de klok van de kerk horen.
Untergeordnete Begriffe
- Basilika:
- basiliek
- Johanneskirche:
- Janskerk
- Kapelle:
- kapel
- Kathedrale:
- kathedraal