Was heißt »König« auf Niederländisch?
Das Substantiv »König« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:
- koning (männlich)
Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen
Wenn ich groß bin, will ich ein König sein.
Als ik later groot ben, wil ik koning worden.
Er war mehr als ein König.
Hij was meer dan een koning.
Lange lebe der König!
Lang leve de koning!
Der Löwe ist der König des Dschungels.
De leeuw is de koning van het oerwoud.
Der Kunde ist König.
Klant is koning.
De klant is koning.
Der König ging an diesem Morgen zur Jagd.
De koning is vanmorgen gaan jagen.
Der König regierte das Land.
De koning bestuurde het land.
Dieses Buch handelt von einem König, der seine Krone verliert.
Dit boek gaat over een koning die zijn kroon verliest.
„Der Staat bin ich!“ sagte der König.
?De staat, dat ben ik!” zei de koning.
In Wirklichkeit sind Könige mächtig, aber beim Schach sind sie ziemlich wertlos.
In het echt zijn koningen machtig, maar met schaken zijn ze vrijwel nutteloos.
Der Löwe wird König der Tiere genannt.
De leeuw wordt de koning der dieren genoemd.
Es war einmal ein böser König in England.
Er was eens een slechte koning in Engeland.
Der König von Frankreich ist kahl.
De koning van Frankrijk is kaal.
Der Löwe ist der König der Tiere.
De leeuw is de koning van de dieren.
Der König hat vierzig Jahre sein Volk regiert.
De koning regeerde veertig jaar over zijn volk.
Könige haben lange Arme.
Koningen hebben lange armen.
Ich vergifte den König, wenn du mir eine Belohnung gibst.
Ik vergiftig de koning als je me een beloning geeft.
Er war ein guter König.
Hij was een goede koning.
Der König hat seine Macht missbraucht.
De koning maakte misbruik van zijn macht.
Der erste ungarische König wurde im Jahr tausend gekrönt.
De eerste Hongaarse koning werd in het jaar duizend gekroond.
Am Renaissancehof des ungarischen Königs Matthias Corvinus spielte die lateinische Sprache die Hauptrolle.
Aan het renaissancehof van de Hongaarse koning Matthias Corvinus speelde de Latijnse taal de hoofdrol.
Der König blutet!
De koning bloedt!
Dies Königreich bedarf eines neuen Königs.
Dit koninkrijk heeft een nieuwe koning nodig.
In jenem Lande lebte einst ein weiser König.
Lang geleden leefde er een wijze koning in dat land.
Nieder mit dem König!
Neer met de koning!
Er tut so, als wäre er ein König.
Hij doet alsof hij een koning was.
Selbst eine Katze darf den König anschauen.
Zelfs een kat mag naar de koning kijken.
Früher herrschten Könige und Kaiser ohne Parlament.
Vroeger heersten de koningen en keizers zonder parlement.
Es war einmal ein großer und mächtiger König, der heiratete eine holde Prinzessin.
Er was eens een grote en machtige koning die met een mooie prinses trouwde.
Der König hat immer eine Krone auf.
De koning draagt altijd een kroon.
Du bist mein König.
Jij bent mijn koning.
Ich bin dein König.
Ik ben jouw koning.
In Notzeiten machen wir sogar einen Esel zum König.
In tijden van nood maken we zelfs een ezel de koning.
Der König war, würde man heute sagen, ein Psychopath.
De koning was wat je tegenwoordig een psychopaat zou noemen.
Welcher König hat Neuschwanstein bauen lassen?
Welke koning heeft Neuschwanstein laten bouwen?
Er ist mein König.
Hij is mijn koning.
Der König neigte zu Schwermut und Langerweile.
De koning neigde naar zwaarmoedigheid en verveling.
De koning had last van zwaarmoedigheid en verveling.
Ich bin euer König.
Ik ben jullie koning.
Ein Bauer kann alles werden, nur nicht König.
Een pion kan alles worden, alleen geen koning.
Der Aar ist der König der Vögel.
De adelaar is de koning van de vogels.
Er ist der König.
Hij is de koning.
Der König lebt im Schloss.
De koning woont in het kasteel.
Der König gab im großen Ballsaal einen Maskenball.
De koning gaf een gemaskerd bal in de grote balzaal.
Lang lebe der König.
Lang leve de koning.
Ich bin dein König und du bist meine Königin.
Ik ben jouw koning en jij bent mijn koningin.
Weibliche Wortform
- Königin:
- koningin
Synonyme
- Herrscher:
- heerser
- Schah:
- sjah
Antonyme
- Untertan:
- onderdaan
Übergeordnete Begriffe
- Brettspiel:
- bordspel
- Kartenspiel:
- kaartspel
- Schachfigur:
- schaakstuk
- Titel:
- titel
Untergeordnete Begriffe
- Froschkönig:
- kikkerkoning
- Gegenkönig:
- tegenkoning
- Rattenkönig:
- rattenkoning
- Sonnenkönig:
- Zonnekoning
- Wachtelkönig:
- kwartelkoning
- Zaunkönig:
- winterkoning