Was heißt »zah­len« auf Niederländisch?

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Er zahlte die Schulden inklusive Zinsen.

Hij betaalde de schuld inclusief rente.

Kellner! Ich möchte zahlen.

Kelner, ik zou willen betalen!

Ich möchte zahlen.

Ik wil betalen.

Er zahlt mit Bankkarte.

Hij betaalt met een bankkaart.

Hij betaalt met een pinpas.

Normalerweise zahle ich eher mit Kreditkarte als bar.

Normaal betaal ik met een kredietkaart in plaats van met baar geld.

Ich zahle voraus.

Ik betaal vooraf.

Er zahlt mit einer Kreditkarte.

Hij betaalt met een kredietkaart.

Kann ich mit Karte zahlen?

Mag ik pinnen?

Wer zahlt?

Wie betaalt er?

Ich zahle bar.

Ik betaal contant.

Muss ich fürs Benzin zahlen?

Moet ik voor de benzine betalen?

Diesmal zahle ich.

Deze keer betaal ik.

Deze keer trakteer ik.

Tom zahlt Strafe.

Tom betaalt een boete.

Ihm wurden zehntausend Dollar gezahlt.

Hij werd 10.000 dollar betaald.

Er weigerte sich zu zahlen.

Hij weigerde te betalen.

Ich zahlte ihm fünf Dollar.

Ik betaalde hem vijf dollar.

Ich muss die Miete zahlen.

Ik moet de huur betalen.

Beharrlichkeit zahlt sich aus.

De aanhouder wint.

Tom hatte einen guten Grund, seine Miete nicht pünktlich zu zahlen.

Tom had een goede reden om zijn huur niet op tijd te betalen.

Tom hat gezahlt.

Tom heeft betaald.

Wenn du Bestechungsgelder zahlst, werden die Zeitungen dich angreifen.

Als je steekpenningen betaalt, zullen de kranten je aanvallen.

Als je smeergeld betaalt, zullen de kranten je aanvallen.

Bitte zahlen!

De rekening, alstublieft.

Mag ik de rekening alstublieft?

Mag ik de rekening?

De rekening alsjeblieft.

Ob du pflügst oder nicht, die Pacht musst du zahlen.

Of je nu ploegt of niet, de pacht moet je betalen.

Ich zahle später.

Ik zal later betalen.

Was mich anbetrifft, so zahle ich für die Fähigkeit, Menschen richtig zu behandeln, mehr als für irgendeine andere auf der ganzen Welt.

Wat mij betreft, ik geef liever geld uit voor de mogelijkheid om mensen rechtvaardig te behandelen, dan voor eender welk doeleinde op de wereld.

Tom zahlte im Voraus.

Tom betaalde vooraf.

Er musste eine hohe Geldbuße zahlen.

Hij moest een hoge geldboete betalen.

Synonyme

ab­füh­ren:

afdragen

afvoeren

purgeren

wegvoeren

ge­ben:

geven

verstrekken

tra­gen:

dragen

Antonyme

be­kom­men:

krijgen

prel­len:

oplichten

um­sonst:

gratis

Niederländische Beispielsätze

• We moeten steeds meer betalen.

• Experts zeggen dat de koffieprijzen voornamelijk stijgen omdat mensen bereid zijn er meer voor te betalen.

• Ze blijven vergeten de rekeningen te betalen.

• Wie gaat het eten betalen?

• De huur is morgen te betalen.

• Ik moet nog twee maanden huur betalen voor mijn kamer.

• Laat mij mijn deel betalen.

• Ik zal zo spoedig mogelijk mijn schulden betalen.

• Natuurlijk moet je betalen! Wat dacht jij dan?

• Men kan contant betalen.

• Ik wil met een cheque betalen.

• Kan ik met een creditcard betalen?

• Hoeveel betalen jullie?

• Ik doe het als ze me betalen.

• Je moet vooraf betalen.

• Je zorgen maken, is als een schuld betalen die je niet hebt.

• Zij weigerde te betalen.

• Je wilt niet meer betalen dan strikt noodzakelijk, nietwaar?

• Hoe gaan we de huur betalen?

• We hoefden niets te betalen.