Was heißt »auf­ma­chen« auf Niederländisch?

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Würden Sie bitte das Fenster aufmachen?

Wilt ge zo goed zijn het venster open te doen?

Womit haben Sie es aufgemacht?

Waarmee hebt ge het geopend?

Darf ich eine Dose aufmachen?

Mag ik een blikje openen?

Entschuldigung, darf ich das Fenster aufmachen?

Excuseer, mag ik het venster opendoen?

Kannst du mir die Türe aufmachen?

Kan je de deur voor mij openen?

Kan je de deur voor mij opendoen?

Kun je voor mij de deur opendoen?

Ich glaube, wir sollten uns langsam aufmachen.

Ik geloof dat we ons langzamerhand klaar moeten maken.

Ich habe die Tür aufgemacht.

Ik heb de deur opengedaan.

Synonyme

auf­bre­chen:

opbreken

opstappen

vertrekken

zich op weg begeven

köp­fen:

onthoofden

über­win­den:

overkomen

overwinnen

Niederländische Beispielsätze

• Ik moest de brief niet openen. Ik wist heel precies wat erin stond.

• Kunt u het venster openen?

• Ze vroeg mij het venster te openen.

• Ik vroeg Tom het raam te openen.

• Kun je het raam opendoen?

• Ik heb niets om het blik te openen.

• Moet ik het venster opendoen?

• Ik kan de deur niet openen. Hebt gij de sleutel?

• Mag ik het raam opendoen?

• Kan iemand de deur opendoen alsjeblieft?

• Ik wil het venster niet openen.

• Mag ik mijn ogen nu opendoen?

• We zullen de deur niet zonder sleutel kunnen openen.

• De jonge apotheker besloot om een apotheek te openen.

• Kun je het openen?

• Kunnen jullie het openen?

• Kunt u het openen?

• Wat zou er gebeuren als men de doos van Pandora zou openen?

• Tom heeft problemen met het openen van flessen.

• We kunnen de vergadering niet openen voordat we het quorum bereikt hebben.

Untergeordnete Begriffe

auf­bre­chen:

opbreken

opstappen

vertrekken

zich op weg begeven