Was heißt »Hass« auf Niederländisch?

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Die Wahrheit gebiert Hass.

Waarheid baart haat.

Warum so viel Hass?

Waarom zoveel haat?

Hass ist der Winter des Herzens.

Haat is de winter van het hart.

Synonyme

Ab­scheu:

griezel

hekel

walg

walging

Groll:

rancune

Res­sen­ti­ment:

rancune

Antonyme

Lie­be:

liefde

Niederländische Beispielsätze

• Ik haat het als er veel mensen zijn.

• Ik haat scheikunde.

• Hij houdt van auto's, terwijl zijn broer ze haat.

• Mijn vrouw haat katten.

• Ik haat je.

• Ik haat politiek.

• Ik haat vroeg opstaan.

• Lao Gan Ma en ik hebben een haat-liefdeverhouding.

• Ik haat je nog steeds.

• Waarom haat je me?

• Waarom haat Tom Mary?

• Ik haat de das die je draagt.

• Hij haat zijn buurman.

• Ik haat muggen.

• Hij haat spinnen.

• Ik haat terroristische organisaties.

• Ik haat dit tapijt.

• Ik haat honden.

• Ik haat mijzelf.

• Hij haat sport.

Übergeordnete Begriffe

Ge­fühl:

gevoel

Untergeordnete Begriffe

Frem­den­hass:

vreemdelingenhaat

Ju­den­hass:

jodenhaat