Was heißt »Geschwister« auf Niederländisch?

Das Substantiv »Geschwister« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Ich habe mich immer gefragt, wie es wäre, Geschwister zu haben.: Ik heb me altijd afgevraagd hoe het zou zijn om broertjes en zusjes te hebben.
Ich habe acht Geschwister.: Ik heb acht broers en zussen.
Mein Vater hat fünf Geschwister.: Mijn vader heeft vijf broers en zussen.
Alle meine Geschwister sind größer als ich.: Al mijn broers en zusters zijn groter dan ik.
Wir sind Geschwister.: Wij zijn broer en zus.
Ich habe drei Geschwister.: Ik heb drie broers en zussen.
Tom hat zwölf Geschwister.: Tom heeft 12 broers en zussen.
Sie kümmert sich um ihre Geschwister.: Ze zorgt voor haar broers en zussen.
Hoffentlich vergessen wir niemals, dass wir Geschwister sind.: Hopelijk vergeten we nooit dat we broer en zus zijn.
Lachen deine Geschwister gern?: Lachen je broers en zussen graag?
Ich bin mir ziemlich sicher, dass Tom keine Geschwister hat.: Ik ben vrij zeker dat Tom geen broers en zussen heeft.
Hat sie Geschwister?: Heeft ze broers of zussen?