Was heißt »Ehe­frau« auf Niederländisch?

Das Substantiv »Ehe­frau« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:

  • vrouw (weiblich)
  • echtgenote (weiblich)

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Einen Mann, dessen Ehefrau gestorben ist, nennt man Witwer.

Een man wiens echtgenote overleden is, heet een weduwnaar.

Er hat Glück, so eine gute Ehefrau zu haben.

Hij heeft geluk zo'n goede vrouw te hebben.

Seine Ehefrau ist Französin.

Zijn vrouw is Franse.

Kristy Anderson ist die Ehefrau von Larry Ewing.

Kristy Anderson is de echtgenote van Larry Ewing.

Sie ist Alains Ehefrau.

Zij is de vrouw van Alain.

Lord Ashburton hatte eine amerikanische Ehefrau.

Lord Ashburton had een Amerikaanse vrouw.

Meine Ehefrau ist Polin.

Mijn vrouw is Pools.

Die Frau, die dort drüben sitzt, ist seine jetzige Ehefrau.

De vrouw die daar zit, is zijn huidige vrouw.

Mary ist Toms Ehefrau.

Maria is Toms vrouw.

Vergesst eure Ehefrauen!

Vergeet jullie vrouwen!

Auch seine Ehefrau wurde wegen Hehlerei zu einer gleichartigen Strafe verurteilt.

Ook zijn echtgenote werd tot een gelijkaardige straf veroordeeld wegens heling.

Nefertari war die erste Ehefrau von Ramses II.

Nefertari was de eerste echtgenote van Ramses II.

Extremisten haben die Ehefrau des Präsidenten entführt.

Extremisten ontvoerden de vrouw van de president.

Ich glaube nicht, dass sie seine Ehefrau ist, denn die ist älter.

Ik geloof niet dat zij zijn echtgenote is, want die is ouder.

Männliche Wortform

Ehe­mann:
echtgenoot

Synonyme

Frau:
mevrouw
Weib:
wijf

Niederländische Beispielsätze

  • Jij bent de mooiste vrouw die ik ooit gezien heb.

  • Ik kwam te weten dat de vrouw die ik als verpleegster gezien had, eigenlijk dokter was.

  • Zij is een vriendin van mijn vrouw.

  • De documentaire ging over een jonge vrouw die zich bekeerd had van de islam tot het christendom.

  • Omdat hij al drie jaar aan kanker leed kon zijn vrouw zijn dood zien aankomen.

  • Er was eens een vrouw die zo graag een kindje wilde hebben, maar zij wist absoluut niet waar ze dat kindje vandaan zou halen.

  • De oude vrouw leent geld tegen een rentetarief van drie procent.

  • Hij had schrik voor zijn vrouw.

  • Hij zei de vrouw hallo.

  • De man en de vrouw drinken thee.

  • Hij had ruzie met zijn vrouw over de kinderen.

  • Hij begroette de vrouw.

  • Ze is een extreem schuchtere vrouw.

  • Hij geeft altijd geschenken aan zijn vrouw.

  • Een of andere vrouw heeft u geroepen.

  • Een vrouw drinkt water.

  • Een glimlach is de mooiste ronding op het lichaam van een vrouw.

  • Vergelijk nooit je vrouw met een andere vrouw.

  • Ik zoek een tas voor mijn vrouw.

  • Ik kon niet accepteren dat mijn vrouw echt dood was.

Übergeordnete Begriffe

Frau:
mevrouw

Ehefrau übersetzt in weiteren Sprachen:

Quellen:
  1. [Übersetzungen] Wiktionary-Autoren: Ehefrau. In: Wiktionary – Das freie Wörterbuch, 2023, [online] de.wiktionary.org, CC BY-SA 3.0
  2. [Synonyme] OpenThesaurus-User: Ehefrau. In: OpenThesaurus – Das freie Wörterbuch für Synonyme, 2023, [online] openthesaurus.de, CC BY-SA 4.0
  3. [Beispielübersetzungen] User-generated content: Satz Nr. 138820, 342576, 522490, 839993, 871118, 989642, 1104415, 1356104, 1450302, 1534475, 3164131, 3226322, 3255855, 8170667, 2033363, 1984772, 2131325, 2186000, 2187425, 1834580, 2226284, 1741200, 1714234, 1678461, 1634837, 1626113, 1622241, 1621982, 1590505, 2521262, 1480612, 1478266, 1473464 & 1473260. In: tatoeba.org, CC BY 2.0 FR