Was heißt »be­sit­zen« auf Niederländisch?

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Arm ist nicht, wer zu wenig besitzt, sondern, wer zu viel haben möchte.

Een arme is niet hij die te weinig heeft, maar hij die te veel wil.

Die Bierflaschen, die ich zu der Party mitbrachte, waren überflüssig; die Familie des Gastgebers besaß eine Bierbrauerei.

De bierflessen die ik meebracht naar het feest waren overbodig; de familie van de gastheer bezat een brouwerij.

Er besitzt höchstens fünf englische Bücher.

Hij heeft maximaal vijf Engelse boeken.

Ich besitze keinen CD-Spieler, aber ich habe die CD trotzdem gekauft.

Ik heb geen cd-speler, maar ik heb de cd desondanks gekocht.

Wie viele Bücher besitzt du?

Hoeveel boeken bezit je?

Ich besitze lediglich 10 Bücher.

Ik heb amper tien boeken.

Nichts auf der Welt ist so gerecht verteilt wie der Verstand: Jeder meint, er besitze genug davon.

Niets op de wereld is zo eerlijk verdeeld als het verstand: ieder meent dat hij er genoeg van bezit.

Er ist von einer merkwürdigen Idee besessen.

Hij is bezeten door een raar idee.

Ein Bastler, der eine Kettensäge besitzt, ist kein Bastler, sondern ein Terrorist.

Een klusjesman die een kettingzaag bezit is geen klusjesman, maar een terrorist.

Wie viele Bücher besitzt er?

Hoeveel boeken bezit hij?

Da ein Gummiball Elastizität besitzt, prallt er zurück.

Daar een rubberen bal elastisch is, botst hij terug.

Er besitzt viele wertvolle Gemälde.

Hij bezit veel dure schilderijen.

Hij bezit veel waardevolle schilderijen.

Der Herzog besitzt viel Land.

De hertog bezit veel land.

Ich besitze mehrere Silbermünzen.

Ik heb verscheidene zilveren munten.

Es ist wahr, dass er Fachwissen besitzt, aber es mangelt ihm an gesundem Menschenverstand.

Het is waar dat hij vakkennis heeft, maar het ontbreekt hem aan gezond verstand.

Der Mensch ist das einzige Lebewesen, das die Fähigkeit zu sprechen besitzt.

De mens is het enige schepsel dat het vermogen te spreken bezit.

Es ist ärgerlich für uns, dass wir keine Fonds besitzen.

Spijtig dat we geen kapitaal hebben.

Niemand besitzt den Mond.

Niemand bezit de maan.

Wie viele Bücher besitzen Sie?

Hoeveel boeken bezit u?

Es ist schwer, ein eigenes Haus in Tokio zu besitzen.

Het is moeilijk om een eigen huis in Tokyo te bezitten.

Ich besitze ein Wörterbuch.

Ik heb een woordenboek.

Sie besitzt 10 Prozent Anteil an dieser Firma.

Ze heeft een aandeel van tien procent in dit bedrijf.

Sie besitzt nicht viele Bücher.

Ze bezit niet veel boeken.

Ich besitze Wörterbücher.

Ik bezit woordenboeken.

Er verkaufte alles, was er besaß.

Hij verkocht alles wat hij bezat.

Tom glaubt, dass sein Rechner von einem bösen Geist besessen ist.

Tom denkt dat zijn computer bezeten is door een boze geest.

Dieser Mann besitzt ein Pferd.

Deze man heeft een paard.

Nach dem Lesen des Wahlprogramms der Sozialdemokratischen Partei Deutschlands hat sich Tom, der aufgrund einer angeborenen Krankheit kein Langzeitgedächtnis besitzt, dazu entschlossen, dieser Partei in diesem Jahr seine Stimme zu geben.

Na het lezen van het verkiezingsprogramma van de Sociaal-Democratische Partij van Duitsland besloot Tom, die als gevolg van een aangeboren ziekte geen langetermijngeheugen heeft, dit jaar op deze partij te stemmen.

Er besitzt ein Privatflugzeug.

Hij bezit een privévliegtuig.

Hij bezit een eigen vliegtuig.

Tom besitzt ein großes Vermögen, aber er ist nicht glücklich.

Tom bezit een groot fortuin, maar hij is niet gelukkig.

Ich besitze eine Jacht.

Ik bezit een jacht.

Tom ist der Einzige in unserer Familie, welcher keinen Führerschein besitzt.

Tom is de enige in onze familie die geen rijbewijs heeft.

Ich besitze ein aufgeschlossenes Wesen.

Ik heb een open aard.

Dieser Dom besitzt eine große Orgel.

Deze kathedraal heeft een grote orgel.

Man muss nicht nur mehr Ideen haben als andere, sondern auch die Fähigkeit besitzen, zu entscheiden, welche dieser Ideen gut sind.

Je moet niet alleen meer ideeën hebben dan anderen, maar ook het vermogen hebben om te beslissen welke van deze ideeën goed zijn.

Tom möchte keine Gastwirtschaft besitzen.

Tom wil geen herberg bezitten.

Maria besitzt einen gelben Sportwagen.

Maria bezit een gele sportwagen.

Es ist praktisch, ein Laptop zu besitzen.

Het is handig om een laptop te hebben.

Ich dachte, Tom besäße kein Auto.

Ik dacht dat Tom geen auto had.

Synonyme

auf­wei­sen:

wijzen op

ge­hö­ren:

behoren

ha­ben:

hebben

Niederländische Beispielsätze