Was heißt »Markt« auf Niederländisch?
Das Substantiv »Markt« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:
- markt (weiblich)
Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen
Ist dieses neue Modell auf dem Markt erhältlich?
Is dit nieuwe model op de markt verkrijgbaar?
Seit Jahr und Tag steht er jeden Dienstagmorgen mit seinem Fischstand auf dem Markt.
Sinds jaar en dag staat hij iedere dinsdagmorgen op de markt met zijn viskraam.
Wenn die Politiker den Eindruck machen, als hätten sie die Situation nicht mehr in der Hand, werden die Märkte nervös.
Als politici de indruk wekken dat ze de situatie niet meer in de hand hebben, worden de markten nerveus.
Ich habe heute jemanden auf dem Markt getroffen; du weißt schon wen.
Ik zag je-weet-wel vandaag op de markt.
Wir gehen auf den Markt.
We gaan naar de markt.
Heute bin ich zum Markt gegangen, um zwei Melonen zu kaufen.
Vandaag ben ik naar de markt geweest om twee meloenen te kopen.
Weihnachten ist eine gute Zeit, um neues Spielzeug auf den Markt zu bringen.
Kerstmis is een goed moment om nieuw speelgoed op de markt te brengen.
Meine Mutter geht jeden Tag, um einzukaufen, auf den Markt.
Mijn moeder gaat elke dag naar de markt om dingen te kopen.
Für diese Artikel besteht ein guter Markt.
Er bestaat een goede afzetmarkt voor die artikelen.
Tom geht nicht auf den Markt.
Tom gaat niet naar de markt.
Das Gemüse, das ich auf dem Markt gekauft habe, ist frisch und schmackhaft.
De groenten, die ik op de markt heb gekocht, zijn vers en lekker.
Ich will etwas auf dem Markt besorgen.
Ik wil iets op de markt gaan halen.
Wann wird man die Lektüre auf den Markt bringen?
Wanneer komt de lectuur op de markt?
Synonyme
- Dorf:
- dorp
- Jahrmarkt:
- kermis
- Messe:
- mis
Untergeordnete Begriffe
- Baumarkt:
- bouwmarkt
- Binnenmarkt:
- interne markt
- Jahrmarkt:
- kermis
- Messe:
- mis
- Supermarkt:
- supermarkt
- Weihnachtsmarkt:
- kerstmarkt