Was heißt »Ku­chen« auf Niederländisch?

Das Substantiv »Ku­chen« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:

  • taart

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Der Kuchen schmeckt süß.

De koek smaakt zoet.

De cake smaakt zoet.

Ich mag Kuchen.

Ik hou van gebak.

Wer hat diesen Kuchen gemacht?

Wie heeft dit gebak gemaakt?

Lassen Sie den Kuchen abkühlen, bevor Sie ihn servieren.

Laat het gebak afkoelen alvorens op te dienen.

Alle meine Kuchen sind köstlich!

Al mijn taarten zijn heerlijk!

Schneide den Kuchen mit einem Messer.

Snij de cake met een mes.

Kinder lieben Kuchen.

Kinderen houden veel van koeken.

Dein Kuchen ist köstlich.

Je taart is heerlijk.

Nimm bitte Kuchen.

Neem wat taart, alsjeblieft.

Neem wat cake, alsjeblieft.

Wollen Sie noch ein Stück Kuchen?

Wilt u nog een stuk gebak?

Nimmst du nochmal Kuchen?

Neem je nog meer gebak?

Hanako mag sehr gerne Kuchen.

Hanako houdt erg van gebak.

Ich war gerade dabei einen Kuchen zu backen.

Ik was een cake aan het bakken.

Sie probierte den Kuchen, um zu sehen, ob er süß genug sei.

Ze proefde van de cake om te zien of hij zoet genoeg was.

Legt mir ein Stück Kuchen zur Seite, ich muss los.

Hou een stukje gebak voor me apart, ik moet weg.

Sie hat mir einen Kuchen gebacken.

Ze bakte een cake voor mij.

Darf ich dir ein weiteres Stück Kuchen anbieten?

Mag ik u nog een stukje gebak aanbieden?

Sie mag Kuchen.

Ze houdt van taart.

Es ist unnötig den Kuchen zu suchen, weil ich ihn schon gegessen habe.

Het heeft geen zin naar de cake te zoeken: ik heb hem al opgegeten.

Ich weiß nicht, wer den Kuchen gemacht hat.

Ik weet niet wie de taart heeft gemaakt.

Mama hat zu meinem Geburtstag einen Kuchen gebacken.

Mamma had een taart voor mijn verjaardag gebakken.

Mama macht gerade einen Kuchen.

Mama is een taart aan het maken.

Willst du noch ein Stück Kuchen?

Wil je nog een stuk cake?

Sie gaben Tom ein Stück Kuchen.

Ze gaven Tom een stuk taart.

Möchtest du noch ein Stück Kuchen?

Wil je nog een stuk taart?

Wenn sie kein Brot haben, sollen sie halt Kuchen essen.

Als ze geen brood hebben, laat ze dan taart eten!

Du hast den Kuchen schon gegessen.

Je hebt al taart gegeten.

Sie machte mir einen Kuchen.

Ze heeft voor mij een cake gebakken.

Um fünf gibt es Kaffee und Kuchen.

Er is koffie en cake om vijf uur.

Ich habe gesehen, wie meine Mutter den Kuchen versteckt hat.

Ik zag mijn moeder de taart verstoppen.

Teile den Kuchen unter euch drei!

Verdeel de cake tussen jullie drieën.

Welch köstlicher Kuchen!

Wat een heerlijke taart!

Die Patentante hat einen leckeren Kuchen gebacken.

De peettante heeft een heerlijke taart gebakken.

Was hältst du von meinem Kuchen?

Wat vind je van mijn taart?

Meine Mutter backt meinem Vater einen Kuchen.

Mijn moeder maakt een taart voor mijn vader.

Wo ist der Kuchen mit Rosinen?

Waar is de rozijnenkoek?

Sie ist ganz wild auf Kuchen.

Ze is gek op cake.

Ze is echt gek op cake.

Der Kuchen ist in der Küche.

De cake is in de keuken.

Darf ich noch ein Stück Kuchen haben?

Mag ik nog een stuk taart hebben?

Probier mal diesen Kuchen.

Proef deze koek eens.

Ich nehme ein Stück Kuchen.

Ik neem een stuk taart.

Ich möchte gern ein großes Stück Kuchen und eine Tasse Kaffee.

Ik zou graag een groot stuk taart en een kop koffie willen.

Tom bäckt einen Kuchen.

Tom is een taart aan het bakken.

Tom teilte den Kuchen in zwei Stücke.

Tom sneed de cake in twee stukken.

Mama hat mir zum Geburtstag einen Kuchen gebacken.

Mamma heeft voor mijn verjaardag een cake gebakken.

Gibst du mir etwas von deinem Kuchen ab? Ich möchte nur mal probieren.

Mag ik een stukje van je taart? Ik wil gewoon even proeven.

Darf ich den Kuchen, den du gerade isst, mal probieren? Darf ich mir hier etwas abbrechen?

Mag ik die taart proeven die je aan het eten bent? Mag ik hier een stukje afbreken?

Niederländische Beispielsätze

  • Ze verdeelde de taart in vijf stukken.

  • Wil je nog wat taart?

  • Deze taart is te zoet voor mij.

  • Beter brood zonder boter dan taart zonder vrijheid.

  • Wil er iemand nog wat taart?

  • De taart is vers.

  • Wie wil nog een stuk taart?

  • Maria versierde de taart.

Untergeordnete Begriffe

Mar­mor­ku­chen:
gemarmerde cake
Pfann­ku­chen:
pannekoek
pannenkoek

Kuchen übersetzt in weiteren Sprachen:

Quellen:
  1. [Übersetzungen] Wiktionary-Autoren: Kuchen. In: Wiktionary – Das freie Wörterbuch, 2023, [online] de.wiktionary.org, CC BY-SA 3.0
  2. [Beispielübersetzungen] User-generated content: Satz Nr. 341269, 341271, 341272, 352608, 354542, 358092, 370339, 413166, 421825, 421834, 421835, 421841, 444936, 514686, 618121, 688290, 719840, 753679, 789627, 800085, 866631, 971040, 986880, 989027, 989559, 1002781, 1004809, 1315406, 1395103, 1507924, 1587329, 1774655, 1777506, 3263805, 3264576, 3797929, 5303186, 5590986, 6287300, 6320332, 6766443, 6783316, 7697493, 7757212, 8059670, 8823048, 8837192, 1032938, 1033186, 1033335, 657729, 1521946, 3959116, 5050033 & 9178886. In: tatoeba.org, CC BY 2.0 FR