Was heißt »Hahn« auf Niederländisch?
Das Substantiv »Hahn« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:
- haan
- kraan
- tap
Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen
Die Kuh macht "muh", der Hahn macht "kikeriki, das Schwein macht "oink, oink", die Ente macht "quak" und die Katze macht "miau".
De koe zegt "boe", de haan zegt "kukelekuu", het varken zegt "knor", de eend zegt "kwak" en de kat zegt "miauw".
Danach kräht kein Hahn.
Er kraait geen haan naar.
Die Kuh muht, der Hahn kräht, das Schwein grunzt, die Ente quakt und die Katze miaut.
De koe loeit, de haan kraait, het varken knort, de eend kwaakt en de kat miauwt.
Der Hahn kräht bei Tagesanbruch.
De haan kraait bij dageraad.
Jeden Morgen kräht der Hahn.
Iedere morgen kraait de haan.
Tom hat einen großen Hahn.
Tom heeft een enorme haan.
Weibliche Wortform
- Henne:
- hen
Niederländische Beispielsätze
De kraan druppelt.
Een halve haan met friet, alstublieft.
De kraan in de keuken druppelt.
Een kraan tilt zware bouwmaterialen op.
Übergeordnete Begriffe
- Geflügel:
- pluimvee
- Haustier:
- huisdier
- Huhn:
- hoen
- Ventil:
- ventiel
- Vogel:
- vogel
Untergeordnete Begriffe
- Truthahn:
- kalkoen
- Wasserhahn:
- waterkraan