Was heißt »un­ter­rich­ten« auf Niederländisch?

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Ist Herr Davis nach Japan gekommen, um Englisch zu unterrichten?

Is meneer Davis naar Japan gekomen om Engels te onderwijzen?

Frau Smith unterrichtet an dieser Schule Englisch.

Mevrouw Smith geeft Engels op deze school.

Der Professor unterrichtet Englische Konversation.

De professor geeft les in Engelse conversatie.

Frau Jones unterrichtet Informatik.

Mevrouw Jones doceert informatica.

Ich unterrichte Englisch.

Ik geef lessen Engels.

Er unterrichtet nicht nur Englisch, er schreibt auch Romane.

Hij geeft niet alleen les Engels, hij schrijft ook romans.

Ich unterrichte Chinesisch.

Ik onderwijs Chinees.

Sie unterrichtet Englisch.

Ze leert Engels.

Ich unterrichte.

Ik geef les.

Ik ben aan het lesgeven.

Sie unterrichten Arabisch.

Ze leren Arabisch.

Ihr unterrichtet Arabisch.

Jullie leren Arabisch.

Ich unterrichte Biologie und Französisch.

Ik geef biologie en Frans.

Ik doceer biologie en Frans.

Ich unterrichte Baskisch.

Ik leer Baskisch.

Er unterrichtet Mathe und auch Englisch.

Hij geeft les in wiskunde en ook in Engels.

Maria unterrichtet Yoga.

Maria geeft yogalessen.

Kleine Kinder zu unterrichten ist nicht einfach.

Aan kleine kinderen lesgeven is niet makkelijk.

Tom unterrichtet Sportpsychologie.

Tom geeft les in sportpsychologie.

Ich habe sie über meine Ankunft unterrichtet.

Ik heb haar op de hoogte gebracht van mijn aankomst.

Tom wurde zu Hause unterrichtet.

Tom volgde thuis onderwijs.

Sie unterrichten.

Zij geven les.

Ihr unterrichtet.

Jullie geven les.

Wir unterrichten.

Wij geven les.

Maria unterrichtet.

Maria geeft les.

Er unterrichtet.

Hij geeft les.

Du unterrichtest.

Je geeft les.

Wer unterrichtet dich im Deutschen?

Wie leert jou Duits?

Außer Englisch unterrichtet er auch Mathematik.

Behalve Engels geeft hij ook wiskunde.

Ich unterrichte hier fünf Tage die Woche.

Ik geef hier vijf dagen per week les.

Ich unterrichte gerne Englisch.

Ik leer graag Engels.

Tom hat Maria nicht unterrichtet, was zu erledigen war.

Tom heeft Maria niet verteld wat ze moest doen.

Ich will Französisch unterrichten.

Ik wil Frans onderrichten.

Wahrscheinlich könnte ich dich ein bisschen unterrichten.

Waarschijnlijk zou het me wel lukken om het je een beetje te leren.

Sie unterrichten, wir hören zu.

U geeft les, wij luisteren.

Die Lehrer unterrichten den ganzen Tag.

De leraren geven de hele dag les.

Wer unterrichtet dich?

Wie onderwijst je?

Wer unterrichtet euch?

Wie onderwijst jullie?

Wer unterrichtet Sie?

Wie onderwijst u?

María unterrichtet Mary in Spanisch.

María leert Maria Spaans.

Synonyme

be­rich­ten:

berichten

er­klä­ren:

uit de doeken doen

uitleggen

er­läu­tern:

toelichten

ge­ben:

geven

verstrekken

in­for­mie­ren:

informeren

inlichten

leh­ren:

aanleren

sa­gen:

spreken

zeggen

Niederländische Beispielsätze

• Zij zijn de twee enige studenten die Chinees leren.

• Blij je te leren kennen, Ken.

• In Esperanto is er maar één enkele verbuiging. Die kan men leren in minder dan vijftien minuten.

• Hoe veel mensen proberen Engels te leren?

• Moet ik leren?

• In haar memoires vermeldde koningin Victoria dat haar man, prins Albert, die een Duitser was, Gaelisch probeerde te leren.

• Ik wil Roemeens leren.

• Ik moet dit gedicht uit mijn hoofd leren.

• Hoe ouder je wordt, des te moeilijker wordt het een nieuwe taal te leren.

• Ik heb hem leren kennen tijdens mijn verblijf in Londen.

• We leren elkaar niet kennen.

• Je moet het me leren.

• Zwijgen is goud, maar niet als je een vreemde taal tracht te leren.

• Toen ik op school Engels moest leren, bekloeg ik me vaak over al de onregelmatigheden en de rare regels.

• Ik heb slechts drie doelen in het leven: leren, leren en leren.

• Volgend jaar wil ik Chinees leren.

• Probeer een beetje Engels te leren.

• Het is bijna onmogelijk om een vreemde taal in een korte tijd te leren.

• Engels leren vereist geduld.

• Alle studenten in Finland moeten beide landstalen leren.