Was heißt »um­ge­hen« auf Niederländisch?

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Er kann gut mit Menschen umgehen.

Hij kan goed met mensen omgaan.

Sie kann gut mit Kindern umgehen.

Ze kan goed met kinderen omgaan.

Sie kann wunderbar mit Kindern umgehen.

Ze kan wonderbaarlijk goed met kinderen omgaan.

Mit Schießpulver muss man überaus vorsichtig umgehen.

Buskruit moet met zorg behandeld worden.

Tom kann gut mit Zahlen umgehen.

Tom kan goed met cijfers omgaan.

Sie kann nicht mit Anspannung umgehen.

Ze kan niet met spanning omgaan.

Du wirst mit schwierigen Problemen umgehen müssen.

Je zult met die moeilijke problemen moeten omgaan.

Der Lehrer kann mit seinen Schülern gut umgehen.

De leraar kan goed met zijn leerlingen omgaan.

Synonyme

auf­bre­chen:

opbreken

opstappen

vertrekken

zich op weg begeven

han­deln:

betreffen

handelen

onderhandelen

hei­ßen:

betekenen

heten

mei­den:

mijden

sol­len:

moeten

spu­ken:

spoken

ver­brei­ten:

uitbrijden

verbrijden

Niederländische Beispielsätze

• Kan u niet vermijden dat uw hond in mijn tuin komt?

• Niemand kan de dood vermijden.

• Ik probeer te vermijden na zonsondergang langs het kerkhof te lopen.

• Ik probeer te vermijden na zonsondergang het bos in te gaan.

• Dat is duidelijk niet te vermijden.

• De regering wil paniek vermijden.