Was heißt »spa­zie­ren« auf Niederländisch?

Das Verb »spa­zie­ren« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:

  • kuieren
  • wandelen

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Als ich noch klein war, ging ich gern bei Regen spazieren.

Toen ik klein was wandelde ik heel graag in de regen.

Er ist spazieren gegangen.

Hij ging wandelen.

Es ist seine Gewohnheit, jeden Morgen spazieren zu gehen.

Het is zijn gewoonte vroeg in de ochtend altijd te gaan wandelen.

Lass uns nach dem Essen am Strand spazieren gehen.

Laten we na het eten langs het strand wandelen.

Sie geht gerne allein spazieren.

Ze gaat graag alleen wandelen.

Mein Vater geht jeden Morgen spazieren.

Mijn vader gaat iedere morgen wandelen.

Ab und zu fahren wir spazieren.

Van tijd tot tijd maken we een ritje.

Darf ich draußen spazieren gehen?

Mag ik buiten gaan wandelen?

Es war das erste Mal, dass ich entlang des Mogami-Flusses spazieren ging.

Het was de eerste keer dat ik langs de Mogami-rivier wandelde.

Gehen wir spazieren?

Zullen we gaan wandelen?

Sie ging spazieren.

Ze ging wandelen.

Mein Großvater geht gerne spazieren.

Mijn opa houdt van wandelen.

Ich bin überhaupt nicht abergläubig, aber es weiß ja jeder, dass die Toten gegen Mitternacht aus ihren Gräbern steigen, um in der Gestalt von Gespenstern spazieren zu gehn.

Ik ben helemaal niet bijgelovig, maar iedereen weet toch dat de doden tegen middernacht uit hun graven klimmen om, in de gedaante van spoken, uit wandelen te gaan.

Vater geht jeden Tag spazieren.

Mijn vader gaat iedere dag wandelen.

Geh spazieren!

Neem een wandeling!

Ga een eindje lopen!

Ga wandelen!

Mein Vater geht jeden Tag spazieren.

Mijn vader wandelt iedere dag.

Mijn vader maakt iedere dag een wandeling.

Würdest du gern spazieren gehen?

Wil je misschien gaan wandelen?

Wir gingen am Seeufer spazieren.

We gingen wandelen langs de oever van het meer.

Tom führt gerade seinen Hund spazieren.

Tom laat zijn hond uit.

Geh mit dem Hund spazieren.

Laat de hond uit.

Eines schönen Tages im April ging ich spazieren.

Op een zonnige dag in april ging ik wandelen.

Geht spazieren!

Gaan jullie maar een ommetje maken!

Tom geht bei jedem Wetter spazieren.

Tom maakt elke dag een wandeling, weer of geen weer.

Sind Sie am Sonntag spazieren gegangen?

Bent u zondag gaan wandelen?

Lass uns spazieren gehen, nachdem es aufgehört hat zu regnen.

Laten we gaan wandelen nadat het opgehouden is met regenen.

Maria ging mit ihrem Hund spazieren.

Maria ging wandelen met haar hond.

Warum sagst du, dass du im Park spazieren gehen willst?

Waarom zeg je dat je in het park wilt wandelen?

Würdest du gerne mit mir im Park spazieren gehen?

Wil je graag met mij in het park wandelen?

Ich gehe jeden Tag spazieren.

Ik neem elke dag een wandeling.

Antonyme

lau­fen:
hollen
lopen
rennen
werken
ren­nen:
hollen
rennen
wan­dern:
lopen
trekken

Niederländische Beispielsätze

  • Hij stond hen toe in de tuin te wandelen.

  • We zijn van plan morgen te gaan wandelen.

  • Hij gaat kennelijk graag wandelen.

  • Ik kan amper wandelen.

  • Ik stelde voor te gaan wandelen.

  • Maria en Tom besloten het nabijgelegen bos in te wandelen.

  • Nu en dan verlaten ze het klooster om door de stad te wandelen.

  • Soms is het te heet om te wandelen.

  • Ik ging wandelen.

Übergeordnete Begriffe

ge­hen:
gaan
lopen
rijzen

Spazieren übersetzt in weiteren Sprachen:

Quellen:
  1. [Übersetzungen] Wiktionary-Autoren: spazieren. In: Wiktionary – Das freie Wörterbuch, 2023, [online] de.wiktionary.org, CC BY-SA 3.0
  2. [Beispielübersetzungen] User-generated content: Satz Nr. 347970, 350200, 372848, 392728, 409803, 418979, 437907, 872113, 910630, 1008596, 1211369, 1217048, 1420399, 1560001, 1846391, 2199605, 3323661, 3966583, 4964168, 4964176, 4965730, 5868419, 6551333, 6803560, 6855756, 7026123, 7550174, 8137831, 9594626, 1509243, 1480449, 3511403, 847763, 741968, 5036341, 6734100, 8025892 & 9429142. In: tatoeba.org, CC BY 2.0 FR