Was heißt »glück­lich« auf Niederländisch?

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Er hat seine Eltern glücklich gemacht.

Hij heeft zijn ouders gelukkig gemaakt.

Sie scheint glücklich zu sein.

Ze lijkt gelukkig te zijn.

Sie ist arm, aber sie ist glücklich.

Ze is arm, maar ze is gelukkig.

Wenn ich mit dir zusammen bin, bin ich glücklich.

Als ik bij je ben, ben ik gelukkig.

Dein Lächeln macht mich immer glücklich.

Jouw glimlach vrolijkt me altijd op.

Jouw glimlach maakt me altijd gelukkig.

Sie lebten glücklich bis ans Ende ihrer Tage.

Ze leefden nog lang en gelukkig.

Du machst mich glücklich.

Jij maakt me gelukkig.

Ich werde dich glücklich machen.

Ik zal je gelukkig maken.

Er ist überhaupt nicht glücklich.

Hij is absoluut niet gelukkig.

Warum bist du so glücklich?

Waarom zijt ge zo gelukkig?

Ich glaube, dass er glücklich ist.

Ik denk dat hij gelukkig is.

Sie ist glücklich.

Zij is gelukkig.

Gestern war ich glücklich.

Gisteren was ik gelukkig.

Krieg macht niemanden glücklich.

Niemand wordt gelukkig van oorlog.

Wir sind glücklich.

We zijn gelukkig.

Ich bin glücklich, weil ich etwas Niederländisch lerne.

Ik ben gelukkig, want ik leer wat Nederlands.

Geld macht nicht glücklich.

Geld maakt niet gelukkig.

Ein zufriedener Mensch ist glücklicher als der reichste Mensch.

Een tevreden mens is gelukkiger dan de rijkste mens.

Dein Brief hat mich glücklich gemacht.

Je brief maakte me gelukkig.

Je brief heeft me gelukkig gemaakt.

Wenn du lächelst, bin ich glücklich.

Als je glimlacht, zal ik gelukkig zijn.

Ich bin so glücklich.

ik ben zo blij.

Ich bin glücklich.

Ik ben gelukkig.

Reiche sind nicht immer glücklicher als Arme.

Rijken zijn niet altijd gelukkiger dan armen.

Seid ihr glücklich?

Zijn jullie gelukkig?

Eine Frau schrieb 30 Bücher darüber, wie man glücklich wird, und beging dann Selbstmord.

Een vrouw schreef dertig boeken over hoe men gelukkig wordt, en pleegde toen zelfmoord.

Sie lächelte glücklich.

Ze glimlachte verheugd.

Er ist immer glücklich.

Hij is altijd gelukkig.

Sie sagte, sie sei glücklich.

Ze zei dat ze gelukkig was.

Oleg ist glücklich, dass ihn jemand liebt.

Oleg is blij dat iemand van hem houdt.

Obwohl er arm war, war er glücklich.

Hoewel hij arm was, was hij gelukkig.

Bist du nicht glücklich?

Zijt ge niet gelukkig?

Er mag arm sein, aber er ist glücklich.

Hij mag dan arm zijn, hij is wel gelukkig.

Ich werde Sie glücklich machen.

Ik zal u gelukkig maken.

Da das Glück nicht existiert, lasst uns versuchen, ohne es glücklich zu sein...

Aangezien geluk niet bestaat, moeten we proberen om zonder gelukkig te zijn!

Sie wurde glücklich.

Ze werd gelukkig.

Der Erfolg von Marilyn Monroe machte sie nicht glücklich.

Marilyn Monroes succes maakte haar niet gelukkig.

Es ist unmöglich, sich unter solchen Umständen glücklich zu fühlen.

Het is onmogelijk zich onder zulke omstandigheden gelukkig te voelen.

Tom sieht sehr glücklich aus.

Tom ziet er erg gelukkig uit.

Sie macht mich glücklich.

Ze maakt me blij.

Ich bin glücklich mit meiner Freundin.

Ik ben gelukkig met mijn vriendin.

Sie ist viel glücklicher als er.

Zij is veel gelukkiger dan hij.

Jeder will glücklich sein.

Iedereen wil gelukkig zijn.

Sie sind alle sehr glücklich.

Zij zijn allen heel gelukkig.

Ich bin sehr glücklich in Georgien.

Ik ben erg blij in Georgië.

Sie sahen alle glücklich aus.

Ze zagen er allemaal gelukkig uit.

Ich bin damit glücklich.

Ik ben daar gelukkig mee.

Hitomi sah sehr glücklich aus.

Hitomi zag er heel gelukkig uit.

Ich bin überaus glücklich hierzusein.

Ik vind het geweldig hier te zijn.

Er hat zwar Geld, aber er ist nicht glücklich.

Geld heeft hij, maar gelukkig is hij niet.

Bob war sehr glücklich.

Bob was heel blij.

Ich war sehr glücklich, als ich die Nachricht hörte.

Ik was erg gelukkig om het nieuws te horen.

Eine Frau glücklich zu machen, ist keine leichte Aufgabe.

Een vrouw gelukkig maken, dat is geen eenvoudige taak.

Er war glücklich, seinen Traum verwirklicht zu haben.

Hij was gelukkig om zijn droom te hebben waargemaakt.

Du kannst dir nicht vorstellen, wie glücklich sie war.

Je kan je niet inbeelden hoe blij ze was.

Er ist sehr glücklich.

Hij is heel gelukkig.

Tom sagte mir, dass er glücklich sei.

Tom vertelde me dat hij gelukkig was.

Sie sagt, dass sie glücklich ist.

Ze zegt dat ze gelukkig is.

Tom war noch nie glücklich.

Tom is nog nooit gelukkig geweest.

Die Geschichte endet glücklich.

Het verhaal eindigt gelukkig.

Wer lacht, ist glücklich.

Een persoon die lacht, is gelukkig.

Geld macht Arme nicht glücklich.

Geld maakt de armen niet gelukkig.

Tom hat viel Geld, aber er ist nicht glücklich.

Tom heeft veel geld, maar hij is niet gelukkig.

Ich verspreche, du wirst glücklich sein.

Ik beloof dat je gelukkig zult zijn.

Tom könnte nicht glücklicher sein.

Tom zou niet nog gelukkiger kunnen zijn.

Sie sind glücklich.

Zij zijn gelukkig.

Wie glücklich sind die Toten!

Hoe gelukkig zijn de doden!

Sie scheinen nicht glücklich zu sein.

Ze lijken niet gelukkig te zijn.

Ich bin in Georgien sehr glücklich.

Ik ben heel gelukkig in Georgië.

Vielleicht sind sie glücklich.

Misschien zijn ze gelukkig.

Maria war glücklich über das Geschenk.

Maria was blij met het geschenk.

Ich war damals so glücklich.

Ik was zo blij toen.

Ik was toen zo blij.

Ich war zu glücklich, um zu schlafen.

Ik was te blij om te slapen.

Sie würde mit ihm nicht glücklich sein.

Ze zou niet gelukkig zijn met hem.

Sind Sie nicht glücklich?

Bent u niet gelukkig?

Tom besitzt ein großes Vermögen, aber er ist nicht glücklich.

Tom bezit een groot fortuin, maar hij is niet gelukkig.

Musik macht unser Leben glücklich.

Muziek maakt ons leven gelukkig.

Es macht alle Kinder glücklich.

Het maakt alle kinderen gelukkig.

Tom war sehr glücklich.

Tom was zeer gelukkig.

Ich möchte einfach nur glücklich sein.

Ik wil alleen maar gelukkig zijn.

Tom ist nicht sehr glücklich.

Tom is niet erg gelukkig.

Ich glaube, dass wir glücklicher sind als die meisten Menschen.

Ik denk dat we gelukkiger zijn dan de meeste mensen.

Nicht jeder war glücklich.

Niet iedereen was gelukkig.

Damit bin ich nicht glücklich.

Ik ben er niet blij mee.

Du kannst dir nicht vorstellen, wie glücklich ich bin.

Je kunt je niet indenken hoe gelukkig ik ben.

Tom war so glücklich.

Tom was zo gelukkig.

Du siehst heute glücklich aus.

Je ziet er gelukkig uit vandaag.

Du sagtest, du seist glücklich.

Je zei dat je gelukkig was.

Was für ein glücklicher Zufall!

Wat een gelukkig toeval!

Wer viel lacht, ist glücklich, und wer viel weint, ist unglücklich.

Hij die veel lacht is gelukkig, en hij die veel huilt is ongelukkig.

Wir sind sehr glücklich.

We zijn heel gelukkig.

Sei glücklich und lächle!

Wees gelukkig en lach!

Nancy lächelte glücklich.

Nancy glimlachte gelukkig.

Ich fühle mich nicht ganz glücklich.

Ik voel me niet erg gelukkig.

Sie waren miteinander sehr glücklich.

Ze waren zeer gelukkig met elkaar.

War Tom glücklich?

Was Tom gelukkig?

Wenn ich nur 5 Minuten deine Stimme höre, bin ich anschließend 23 Stunden und 55 Minuten glücklich.

Als ik jouw stem voor maar 5 minuten hoor, ben ik daarna 23 uur en 55 minuten gelukkig.

Bist du jetzt glücklich?

Ben je nu gelukkig?

Ich habe beschlossen, heute glücklich zu sein.

Ik heb besloten vandaag gelukkig te zijn.

Ich bin sehr glücklich in Boston.

Ik ben heel gelukkig in Boston.

Ich bin froh, dass du glücklich bist.

Ik ben blij dat je gelukkig bent.

Synonyme

froh:

blij

güns­tig:

goedkoop

gut:

goed

hap­py:

happy

zu­frie­den:

tevreden

Niederländische Beispielsätze

• Maria kan zich gelukkig prijzen dat ze haar dat nog steeds toestaan.

• Hij leek altijd gelukkig te zijn maar in werkelijkheid was hij het nooit.

• Aan de oppervlakte was hij altijd gelukkig, maar toch was hij het nooit.

• Sami en Layla lijken een zeer gelukkig koppel te vormen.

• Ik ben echt gelukkig!

• Niemand wist dat Tom hier niet gelukkig was.

• Ik wil niets anders dan jou gelukkig maken.

• Mijn vrouw en ik waren heel gelukkig...voor we elkaar leerden kennen.

• Ik ben gelukkig met de uitkomst.

• Iedere keer wanneer ik een eekhoorntje zie, ben ik gelukkig voor de rest van de dag.

• Denk je dat Tom gelukkig is?

• Probeer gelukkig te zijn.

• Je kunt niet iedereen gelukkig maken.

• Men kan niet altijd iedereen gelukkig maken.

• Tom had een gelukkig leven.

• Jullie lijken erg gelukkig.

• Mijn ogen doen pijn, maar gelukkig niet mijn hoofd.

• Maria wilde iedereen om haar heen gelukkig maken.

• Ik was gelukkig met haar.

• Ik voel me heel gelukkig.