Was heißt »blass« auf Niederländisch?

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Er sieht blass aus.

Hij ziet er bleek uit.

Du siehst blass aus.

Je ziet er bleek uit.

Du siehst heute blass aus.

Ge ziet er bleek uit vandaag.

Als er die Neuigkeit hörte, wurde er blass.

Toen hij het nieuws hoorde, werd hij bleek.

Das Mädchen sah so blass aus.

Het meisje zag er zo bleek uit.

Als es das hörte, wurde er blass.

Toen hij dat hoorde, werd hij bleek.

Dein Gesicht ist ganz blass, bist du in Ordnung? Solltest du nicht besser ins Krankenhaus gehen?

Je gezicht ziet er bleekjes uit, is alles goed? Is het misschien niet verstandig om naar het ziekenhuis te gaan?

Er wurde blass.

Hij werd bleek.

Tom wird blass.

Tom wordt bleek.

Tom wurde blass.

Tom werd bleek.

Was fehlt dir, du siehst blass aus.

Wat scheelt er met je? Je ziet er bleek uit.

Du bist so blass!

Je bent zo bleek!

Synonyme

farb­los:

kleurloos

grau:

grauw

grijs

kraft­los:

machteloos

lang­wei­lig:

laf

saai

mo­no­ton:

monotoon

Niederländische Beispielsätze

• Hij is een beetje bleek.

• Je werd bleek.

• Ik werd bleek.

• Wat velen als een aprilgrap zagen, bleek al snel ernstig te zijn.

• U bent zo bleek als een laken.

• Je gezicht is helemaal bleek.

• De man bleek een privédetective te zijn.

• De dame werd bleek van woede.

• Je ziet er erg bleek uit.

• Je ziet er bleek uit vandaag.

• Je bent zo bleek als een spook.

• Uiteindelijk bleek het gerucht vals te zijn.

• Het bleek dat hij niets anders was dan een leugenaar.

• Uit DNA-tests bleek dat hij onschuldig was.

• Ze negeerde hem, wat niet slim bleek.

• Tom bleek gelijk te hebben.

• Het hele zaakje bleek een piramidespel te zijn.

• Ze ziet er altijd bleek uit.

• Ge ziet er heel bleek uit.

• Het bleek dat hij haar vader was.