Was heißt »Zwilling« auf Niederländisch?

Das Substantiv »Zwilling« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Sie haben Zwillinge.: Ze hebben een tweeling.
Sie gebar Zwillinge.: Ze heeft een tweeling gebaard.
Die Zwillinge sehen sich so ähnlich, dass es so gut wie unmöglich ist, den einen vom anderen zu unterscheiden.: De tweeling is zo gelijkend dat het bijna onmogelijk is de ene van de andere te onderscheiden.
Sie ist ein Zwilling.: Ze is een tweeling.
Die Zwillinge sehen vollkommen gleich aus.: De tweeling ziet er precies hetzelfde uit.
Kannst du den einen Zwilling vom anderen unterscheiden?: Kun je de tweeling uit elkaar houden?
Ich bin ein Zwilling.: Ik ben een tweeling.
Ich habe einen Zwilling.: Ik heb een tweeling.
Sie sind zwar Zwillinge, haben aber kaum gemeinsame Interessen.: Hoewel ze een tweeling zijn, hebben ze weinig met elkaar gemeen.
Wir sind Zwillinge.: We zijn tweelingen.
Hanni und Nanni sind Zwillinge.: Hanni en Nanni zijn een tweeling.
Sie sind keine Zwillinge.: Ze zijn geen tweeling.
Seid ihr Zwillinge?: Zijn jullie tweeling?
Obwohl Tom und Maria Zwillinge sind, gleichen sie sich nicht sehr.: Ook al zijn Tom en Maria een tweeling, ze lijken niet erg veel op elkaar.
Meine Schwester Julia und ich waren Zwillinge und erst zwei Jahre alt, als unsere Mutter wieder heiratete.: Mijn zus Julia en ik waren een tweeling en pas twee jaar oud toen onze moeder hertrouwde.