Was heißt »Wur­zel« auf Niederländisch?

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Kenne deine Wurzeln.

Ken je wortels.

Geld ist die Wurzel allen Übels.

Geld is de wortel van alle kwaad.

Ihre revolutionären Ideen haben nun in der Bevölkerung Wurzeln geschlagen.

Haar revolutionaire ideeën hebben nu al wortel geschoten bij het volk.

Tom ist über eine Wurzel gestolpert.

Tom is over een wortel gestruikeld.

Synonyme

Her­kunft:

herkomst

Qua­d­rat­wur­zel:

vierkantswortel

Quel­le:

bron

Antonyme

Qua­d­rat:

kwadraat

vierkant

Rhi­zom:

rizoom

wortelstok

um:

heen

met

om

omstreeks

rondom

Niederländische Beispielsätze

• De haas stal een wortel uit de tuin.

• Wat is de wortel van 100?

• Voeg de geraspte wortel toe aan de vulling.

• De hele nacht is sneeuw gevallen. 's Ochtends hebben de kinderen van het dorp een sneeuwman gemaakt. Een wortel verbeeldt zijn neus.

• Aubergine, wortel, tomaat.

Übergeordnete Begriffe

Ge­mü­se:

groente

Kno­ten:

knoop

Le­bens­mit­tel:

levensmiddel

voedsel

Untergeordnete Begriffe

Qua­d­rat­wur­zel:

vierkantswortel