Was heißt »gelb« auf Niederländisch?
Das Adjektiv »gelb« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:
- geel
Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen
Das Laub des Baumes wurde gelb.
De bladeren van de boom zijn vergeeld.
Im Herbst wird das Laub gelb.
In de herfst worden de bladeren geel.
Die Blätter begannen rot und gelb zu werden.
De bladeren begonnen rood en geel te worden.
Alle Blätter des Baums sind gelb geworden.
Alle bladeren aan de boom werden geel.
Eine Banane ist gelb.
Een banaan is geel.
Sein Anzug war grau, und seine Krawatte war gelb.
Zijn pak was grijs en zijn stropdas was geel.
In den USA sind Schulbusse gelb.
In de Verenigde Staten zijn schoolbussen geel.
Die Birkenblätter sind schon gelb geworden.
De bladeren van de berk zijn al vergeeld.
Seine Zähne sind durch das viele Rauchen gelb geworden.
Zijn tanden zijn geel van te veel roken.
Eigelbe sind gelb.
Dooiers zijn geel.
Alle Bälle sind gelb.
Alle ballen zijn geel.
Sie sind gelb.
Ze zijn geel.
Blumen sind gelb.
Bloemen zijn geel.
Einige dieser Bälle sind gelb.
Sommige van deze ballen zijn geel.
Schilder, auf denen „Hochspannung“ steht, sind häufig gelb.
Borden met de tekst "hoogspanning" zijn vaak geel.
Die Zitrone ist gelb.
De citroen is geel.
Nichts ist gelber als Gelb selber.
Niets is geler dan geel zelf.
Äpfel sind gewöhnlich grün, gelb oder rot.
Appelen zijn gewoonlijk groen, geel of rood.
Appels zijn gewoonlijk groen, geel of rood.
Das Auto ist gelb.
De auto is geel.
Die Blume ist gelb.
De bloem is geel.
Die Frucht ist gelb.
De vrucht is geel.
Welche Frucht ist gelb?
Welke vrucht is geel?
Das Buch ist gelb.
Het boek is geel.
Die Flagge Brasiliens ist grün, gelb und blau.
De vlag van Brazilië is groen, geel en blauw.
Die Blume in der Vase ist gelb.
De bloem in de vaas is geel.
Toms Krawatte ist gelb.
Toms stropdas is geel.
Man hat die Wand gelb gestrichen.
Men heeft de muur geel geschilderd.
Dieser Senf ist gelb.
Deze mosterd is geel.
Bananen sind erst grün, dann gelb und dann braun.
Bananen zijn eerst groen, dan geel en dan bruin.
Du bist gelb.
Je bent geel.
Jij bent geel.
Die Blumen sind gelb.
De bloemen zijn geel.
Nein, die Blumen sind nicht grün, sondern rot, weiß, gelb oder blau.
Nee, de bloemen zijn niet groen, maar rood, wit, geel of blauw.
Niederländische Beispielsätze
Bij geel zou je niet door het verkeerslicht mogen rijden.
Dit lelijke geel herinnert mij aan de kleur van uw laken.
Ik hou van geel.
We hebben de laarzen in groen, blauw en geel.
Übergeordnete Begriffe
- bunt:
- bont
Untergeordnete Begriffe
- maisgelb:
- maisgeel