Was heißt »ab­ho­len« auf Niederländisch?

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Unser Müll wird jeden Montag abgeholt.

Ons vuilnis wordt iedere maandag afgehaald.

Ich werde ihn um fünf abholen.

Ik zal hem om 5 uur oppikken.

Kommst du mich abholen?

Kom je me ophalen?

Um wie viel Uhr kommst du mich abholen?

Hoe laat kom je me ophalen?

Ich lasse dich von meiner Schwester am Bahnhof abholen.

Ik zal mijn zus je laten oppikken aan het station.

Gleich wenn ich aus der Arbeit komme, muss ich meine Kleider aus der Wäscherei abholen.

Meteen als ik klaar ben met werken, moet ik mijn kleren uit de wasserij halen.

Wann soll ich dich morgen abholen?

Wanneer zal ik je morgen afhalen?

Kannst du Tom abholen?

Kun je Tom ophalen?

Papier, Pappe, Glas und Gartenabfall werden getrennt abgeholt.

Papier, karton, glas en tuinafval worden gescheiden opgehaald.

Synonyme

ab­füh­ren:

afdragen

afvoeren

purgeren

wegvoeren

ho­len:

halen

mit­neh­men:

meenemen

ver­brin­gen:

doorbrengen

slijten

verbrengen

verslijten

Niederländische Beispielsätze

• Ze kwam me ophalen.

• We komen je ophalen.

• Kom me ophalen.

• Ik kom u bij u ophalen om vijf uur.