Was heißt »Stu­dent« auf Niederländisch?

Das Substantiv »Stu­dent« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:

  • student (männlich)

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Bist du Student?

Ben je student?

Ich bin ein neuer Student.

Ik ben een nieuwe student.

Im Publikum waren Studenten, Professoren, Angestellte etc.

Onder het publiek waren er studenten, professoren, personeelsleden, en anderen.

Sie vermietet ein Zimmer an einen Studenten.

Ze verhuurt een kamer aan een student.

Er ist ein fauler Student.

Hij is een luie student.

Wir sind Studenten.

We zijn studenten.

Von allen Studenten hatte nur einer das Buch gelesen.

Van alle studenten had maar een het boek gelezen.

Ich bin Student.

Ik ben student.

Ik ben een student.

Nur wenige Studenten können Latein lesen.

Weinig studenten kunnen Latijn lezen.

Ihr seid neue Studenten.

Jullie zijn nieuwe studenten.

Er ist Student.

Hij is een student.

Ich bin kein Student.

Ik ben geen student.

Dieser Student ist Amerikaner.

Deze student is Amerikaans.

Sind Sie Student?

Zijt ge student?

Bent u student?

Ich habe die Bücher diesem Studenten gegeben.

Ik heb de boeken aan deze student gegeven.

Ich kenne nicht alle Studenten.

Ik ken niet alle studenten.

Ich habe sechs Monate lang in England studiert, als ich Student war.

Ik heb zes maanden in Engeland gestudeerd toen ik student was.

Seid ihr Studenten?

Zijn jullie studenten?

Alle Studenten jubelten.

Alle studenten juichten.

Zutritt nur für Studenten.

Toegang alleen toegestaan voor studenten.

Toegang toegestaan alleen voor studenten.

Jeder Student hat ein Schließfach.

Elke student heeft een kluisje.

Kein Student konnte die Frage beantworten.

Geen enkele student kon de vraag beantwoorden.

Jeder Student hat Zugang zur Bibliothek.

Elke student heeft toegang tot de bibliotheek.

Die Studenten konnten nicht antworten.

De studenten konden niet antwoorden.

Alle Studenten applaudierten.

Alle studenten applaudisseerden.

Die Studenten warteten im Stehen auf einen Bus.

De leerlingen stonden te wachten op de bus.

Sie sind stolz darauf, Studenten jener Universität zu sein.

Ze zijn er trots op studenten van die universiteit te zijn.

Ihr seid die neuen Studenten.

Gij zijt nieuwe studenten.

Ich war zu der Zeit Student.

In die tijd was ik student.

Ich war zu jener Zeit Student.

Toen was ik student.

Viele Studenten haben Teilzeitjobs.

Veel studenten werken deeltijds.

Tom ist Student.

Tom is een student.

Mehr Studenten melden sich an der Universität an, als angenommen werden können.

Er zijn meer studenten die aan de universiteit willen studeren dan er kunnen aangenomen worden.

Ich bin ein Student an einer Universität.

Ik ben student aan een universiteit.

Diese Studenten sind Koreaner.

Deze studenten zijn Koreanen.

Alle Studenten studieren Englisch.

Al de studenten studeren Engels.

Das sind die einzigen beiden Studenten, die Chinesisch lernen.

Zij zijn de twee enige studenten die Chinees leren.

Die Studenten lachten.

De studenten lachten.

Ein Student sagt, dass die Säuberung in China noch nicht vorbei ist und dass dort Terror herrscht.

Een student zegt dat de zuivering in China nog niet voorbij is en dat het schrikbewind overheerst.

Die meisten Studenten bereiten sich auf die Abschlussprüfungen vor.

De meeste studenten bereiden zich voor voor de eindexamens.

Er ist Student der Medizin.

Hij is een geneeskundestudent.

Wir sind beide Studenten.

Wij zijn alle twee studenten.

Wij zijn beiden studenten.

Die Studenten sind zurückgekehrt.

De studenten zijn teruggekeerd.

Jeder Student kann diese Frage beantworten.

Elke student kan die vraag beantwoorden.

Damals war ich noch Student.

Toen was ik nog student.

Alle Studenten applaudieren.

Alle studenten applaudisseren.

Sie bewohnt ein winziges Zimmer, das sie mit einem anderen Studenten teilt.

Zij woont in een klein kamertje, die zij deelt met een andere student.

Ich glaube, Tom ist Student.

Ik denk dat Tom een student is.

Er ist ein junger Student.

Hij is een jonge student.

Ich bin ein japanischer Student.

Ik ben een Japanse student.

Er ist kein Student.

Hij is geen student.

Ihr seid Studenten, oder?

Jullie zijn studenten, toch?

Ich kenne nicht alle meine Studenten.

Ik ken niet al mijn studenten.

Du und ich sind beide Studenten an dieser Schule.

Jij en ik zijn allebei student op deze school.

Tom ist ein fauler Student.

Tom is een luie student.

Ein Student wurde am Kopf getroffen und starb, noch bevor er den Operationstisch erreichte.

Eén student werd aan het hoofd getroffen en overleed vooraleer hij de operatietafel bereikte.

Tom ist Student an der Universität.

Tom is een student aan de universiteit.

Viele Studenten mögen es, morgens zu studieren.

Veel studenten studeren graag 's ochtends.

Als ich noch Student war, wohnte ich in einer kleinen Einzimmerwohnung.

Toen ik nog student was, woonde ik in een kleine eenkamerwoning.

Die meisten Studenten studieren fleißig.

De meeste studenten studeren hard.

Die Studenten bereiten sich fleißig auf die Prüfung vor.

De studenten zijn bezig het examen voor te bereiden.

Von jedem Student wurden Name und Geburtsort erfasst.

Men vroeg aan elke student zijn naam en geboorteplaats.

Jeder Student an unserer Universität kann von dem Computer Gebrauch machen.

Iedere student in onze universiteit kan gebruikmaken van de computer.

Tom war der letzte Student, der wegging.

Tom was de laatste student die vertrok.

Es ist für jeden Studenten ein tolles Thema.

Het is een boeiend onderwerp voor iedere student.

Die Studenten waren erfreut.

De studenten waren verheugd.

Ahmed ist Student.

Ahmed is een student.

Tom ist kein Student.

Tom is geen student.

Ein Student möchte dich sehen.

Een student wil je zien.

Bist du nicht Student?

Ben je geen student?

Viele Studenten haben nicht viel Geld.

Veel studenten hebben niet veel geld.

Alle Studenten haben gelacht.

Alle studenten hebben gelachen.

Tom ist ein junger Student.

Tom is een jonge student.

Die Studenten sprechen über Sprache und Kultur.

De studenten praten over taal en cultuur.

Weibliche Wortform

Stu­den­tin:
studente

Niederländische Beispielsätze

  • Zij is een student.

  • Zij is een uitstekende student.

  • Bent u een student op de middelbare school?

  • Die student is lui.

  • Maria is een student.

  • Ze is geen student.

  • Toen was ze student in Yale.

  • Ik heb al met deze student gesproken.

  • Toen ik haar in Boekarest had ontmoet, was Anca een student.

Student übersetzt in weiteren Sprachen:

Quellen:
  1. [Übersetzungen] Wiktionary-Autoren: Student. In: Wiktionary – Das freie Wörterbuch, 2022, [online] de.wiktionary.org, CC BY-SA 3.0
  2. [Beispielübersetzungen] User-generated content: Satz Nr. 330610, 330959, 343080, 344698, 351790, 353549, 359689, 360801, 362187, 395304, 417072, 424258, 444997, 446341, 452177, 494280, 509803, 526758, 547107, 599290, 609417, 644415, 655371, 669731, 738227, 792455, 801095, 852443, 901323, 901325, 910892, 913988, 925701, 1164913, 1187576, 1231120, 1286529, 1391373, 1421131, 1428493, 1559997, 1615628, 1686762, 1704723, 1906424, 2038228, 2330305, 2588855, 2604299, 2733738, 2741398, 3071119, 4198118, 4723785, 4732132, 4741285, 5204154, 5345758, 5454314, 5458630, 5552833, 5897432, 5907083, 5995809, 6044496, 6105106, 6464726, 6642688, 6645097, 6645742, 7105825, 7497485, 7636529, 11114933, 5179956, 6681043, 7266685, 3627022, 7911434, 7911457, 703921, 408805 & 406439. In: tatoeba.org, CC BY 2.0 FR