Was heißt »Park« auf Niederländisch?
Das Substantiv »Park« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:
- park
- plantsoen
Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen
Drei Kinder spielten im Park.
Drie kinderen speelden in het park.
Drie kinderen waren aan het spelen in het park.
Man kann den ganzen Park vom Restaurant aus sehen.
Je kan vanaf het restaurant het hele park zien.
Der Park liegt in der Stadtmitte.
Het park bevindt zich in het stadscentrum.
Ich gehe in den Park.
Ik ga naar het park.
Ik ga het park binnen.
Ik ga het park in.
Wir saßen auf einer Bank im Park.
We zaten op een bank in het park.
Ich habe selbst schon mehrmals Bußgelder für widerrechtliches Parken bezahlt.
Ik heb zelf ook al een paar keer parkeerboetes betaald.
Ich habe meinen Regenschirm irgendwo im Park verloren. Ich muss einen neuen kaufen.
Ik ben mijn paraplu ergens in het park verloren. Ik moet een nieuwe kopen.
Im Park waren viele Leute.
Er waren veel mensen in het park.
In het park was er veel volk.
Was sagst du zu einem Spaziergang im Park?
Wat vind je ervan om een wandeling te maken in het park?
Ich sah einen jungen Mann auf der Bank unter dem Kirschbaum im Park liegen.
Ik zag een jonge men liggen op de bank onder de kerselaar in het park.
Viele Kinder spielten in dem Park.
Er speelden veel kinderen in het park.
Geh zum Park.
Ga naar het park.
Gibt es viele Bäume in dem Park?
Zijn er veel bomen in het park?
Hast du den Park nicht besichtigt?
Heb je het park niet bezocht?
Hinter dem Kino ist ein Park.
Achter de cinema is er een park.
Achter de bioscoop is een park.
Wir liefen in den Park.
We liepen het park in.
Wir rannten im Park.
We liepen in het park.
Wir gingen in den Park, um zu spielen.
We gingen naar het park om te spelen.
Ken ging in den Park, um sich mit Yumi zu treffen.
Ken ging naar het park om Yumi te ontmoeten.
Es gibt viele Parks in London.
Er zijn veel parken in Londen.
Vorher spielte ich mit meiner Schwester im Park.
Vroeger speelde ik met mijn zus in het park.
Die Kinder spielen jeden Tag im Park.
De kinderen spelen iedere dag in het park.
Dieser Park erinnert mich an meine Kindheit.
Dat park doet mij denken aan toen ik klein was.
Dat park doet me aan mijn kindsheid denken.
Dit park herinnert me aan mijn jeugd.
Ich bin heute Morgen in den Park gegangen.
Ik ben deze morgen naar het park geweest.
In der Nacht hatte es ordentlich geschneit. Am nächsten Morgen erschienen Großmütter mit ihren Enkelkindern auf Schlitten auf den Straßen, und am Nachmittag brachen nach der Schule die Schneeballschlachten im Park aus.
's Nachts viel er een flink pak sneeuw. De volgende morgen verschenen op de straten oma's met kleinkinderen op sleetjes, en 's middags na schooltijd barstten in het park de sneeuwballengevechten los.
Mehrere Gärtner kümmern sich um die Azaleen im Park.
Verscheidene tuinmannen zorgen voor de azalea's in het park.
Tom ging in den Park, um Mary zu treffen.
Tom ging naar het park om Mary te ontmoeten.
Lass uns von hier aus zum Park rennen.
Laten we vanuit hier naar het park rennen.
Wir gehen jeden Mittwoch in den Park.
We gaan elke woensdag naar het park.
Hast du meinen Bruder im Park gesehen?
Heb je mijn broer in het park gezien?
Mein Haus ist gleich am Park.
Mijn huis is dicht bij het park.
Wir haben sie zufällig im Park getroffen.
We hebben haar toevallig ontmoet in het park.
Wir haben ihn zufällig im Park getroffen.
We hebben hem toevallig in het park ontmoet.
Es standen im Park viele Schilder mit der Aufschrift „Den Rasen nicht betreten!“
Er stonden veel bordjes in het park met het opschrift “Het gras niet betreden!”
Wenn man seinen Hund im Park frei herumlaufen lässt, bekommt man eine Strafe.
Als je je hond vrij in het park laat rondlopen, dan krijg je een boete.
Warum sagst du, dass du im Park spazieren gehen willst?
Waarom zeg je dat je in het park wilt wandelen?
Wir liefen durch den Park.
We renden door het park.
Würdest du gerne mit mir im Park spazieren gehen?
Wil je graag met mij in het park wandelen?
Als er wieder zu sich kam, lag er im Park.
Toen hij terug bij kwam, lag hij in het park.
Tom sagt, dass er Maria im Park gesehen hat.
Tom zegt dat hij Maria in het park heeft gezien.
Ich nehme meine Kinder fast jeden Tag mit zum Park.
Ik neem mijn kinderen bijna elke dag mee naar het park.
Wie lange war Tom im Park?
Hoelang was Tom in het park?
Sie geht in den Park.
Ze gaat het park in.
Ich habe euch im Park gesehen.
Ik heb jullie in het park gezien.
Ich habe dich im Park gesehen.
Ik heb je in het park gezien.
Ich habe Sie im Park gesehen.
Ik heb u in het park gezien.
Die Kinder spielen im Park.
De kinderen spelen in het park.
Im Park gibt es viele Enten.
Er zijn vele eenden in het park.
Parken verboten.
Parkeren verboden.
Sinnverwandte Wörter
Niederländische Beispielsätze
De banken in het park waren alle bezet.
Ze zaten op een bank in het park.
Untergeordnete Begriffe
- Nationalpark:
- nationaal park