Was heißt »Ja­pa­nisch« auf Niederländisch?

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Ich spreche kein Japanisch.

Ik spreek geen Japans.

Ich spreche ein bisschen Japanisch.

Ik spreek een beetje Japans.

Weißt du, ob Lucy Japanisch spricht?

Weet gij of Lucy Japans spreekt?

Sprechen Sie Japanisch?

Spreekt u Japans?

Es gibt viele Ausländer, die nach Japan gehen, um Japanisch zu lernen.

Er zijn veel buitenlanders die naar Japan trekken om Japans te leren.

Was hältst du von Japanisch?

Wat vind je van Japans?

Ich spreche Japanisch, Englisch und Französisch.

Ik spreek Japans, Engels en Frans.

Ist Englisch schwieriger als Japanisch?

Is Engels moeilijker dan Japans?

Tom spricht fließend Japanisch.

Tom spreekt vloeiend Japans.

Es gibt Gemeinsamkeiten zwischen Koreanisch und Japanisch.

Er zijn overeenkomsten tussen Koreaans en Japans.

Sie sprach gut Japanisch.

Zij sprak goed Japans.

Ze sprak goed Japans.

Nach dem Essen lernte sie Japanisch.

Na het eten studeerde ze Japans.

Unsere Muttersprache ist Japanisch.

Onze moedertaal is het Japans.

Ich spreche gut Japanisch.

Ik spreek goed Japans.

Er spricht fließend Japanisch.

Hij spreekt vloeiend Japans.

Er kann Japanisch sprechen.

Hij kan Japans spreken.

Sie spricht zu Hause kein Japanisch.

Ze spreekt thuis geen Japans.

Frag ihn, ob er Japanisch spricht.

Vraag hem eens of hij Japans spreekt.

Wie heißt dieses Tier auf Japanisch?

Hoe noem je dit dier in het Japans?

Der Ausländer konnte überhaupt kein Japanisch.

De buitenlander kende helemaal geen Japans.

Kennst du Doktoren, die Japanisch sprechen?

Ken je dokters die Japans spreken?

Spricht hier jemand Japanisch?

Spreekt er hier iemand Japans?

Wir sprechen Japanisch.

Wij spreken Japans.

Ich muss Japanisch lernen.

Ik moet Japans leren.

Der Ausländer spricht ziemlich gut Japanisch.

De buitenlander spreekt redelijk goed Japans.

Sie spricht kaum Japanisch.

Ze spreekt nauwelijks Japans.

Sprichst du Japanisch?

Spreek je Japans?

Sprich nicht Japanisch.

Spreek geen Japans.

Japanisch sprechen ist für mich leicht.

Japans spreken is makkelijk voor mij.

Ich weiß nicht, wie ich das auf Japanisch ausdrücken kann.

Ik weet niet hoe ik dat in het Japans kan uitdrukken.

„Tatoeba“ bedeutet auf Japanisch „zum Beispiel“.

"Tatoeba" is Japans voor "bijvoorbeeld".

„Welche Sprachen kannst du, Tom?“ – „C++ und Java, außerdem auch ein bisschen PHP. Und du, Maria?“ – „Französisch, Japanisch und Hebräisch.“

?Welke talen ken jij, Tom?” – „C++ en Java, bovendien ook een beetje PHP. En jij, Maria?” – „Frans, Japans en Hebreeuws.”

Ich kann gar kein Japanisch. Ich tu nur so.

Ik weet niets van Japans; ik doe maar alsof.

Ik kan helemaal geen Japans, ik doe maar alsof.

Ich spreche Japanisch.

Ik spreek Japans.

Ist ein Arzt da, der Japanisch kann?

Is er een arts die Japans spreekt?

Seit wann lernst du Japanisch?

Sinds wanneer leer jij Japans?

Japanisch hat etwas mit Koreanisch gemeinsam.

Japanees en Koreaans hebben iets gemeenschappelijks.

Er kann auf Japanisch singen.

Hij kan zingen in het Japans.

Wie kann ich mit einem Japanisch sprechenden Arzt Kontakt aufnehmen?

Hoe kan ik contact opnemen met een Japans sprekende dokter?

Hat er auch Japanisch gelernt?

Heeft hij ook Japans geleerd?

Kann hier jemand Japanisch?

Kent er iemand Japans?

Maria wächst zweisprachig auf: mit Mama Akiko spricht sie Japanisch, mit Papa Tom spricht sie Deutsch.

Maria groeit tweetalig op: met Mama Akiko spreekt ze Japans, en met Papa Tom spreekt ze Duits.

Niederländische Beispielsätze

• Ik ben Japans, maar ik woon niet in Japan.

• Ik ben leraar Japans.

• Is hij Japans?

• Is ze Japans?

• Mijn kennis van Japans is eerder zwak.

• Zijn zij Japans of Chinees?

• Kan je Engels naar Japans vertalen?

• Het Japans schrift is heel ingewikkeld. Het heeft drie alfabetten met meer dan tweeduizend tekens.

• Ben je Chinees of Japans?

• Bij de ingang van een Japans huis worden bezoekers meestal verzocht hun schoenen uit te trekken.

• Zijn vader is Japans.

• Je zal binnenkort gewend zijn aan Japans voedsel.

• Mijn moedertaal is Japans.

• Vertaal de volgende zinnen in het Japans.

• Vertaal deze zin in het Japans alstublieft.

• Ik vind Japans eten lekker.

• Joko heeft enkele gedichten uit het Japans naar het Engels vertaald.

• Nadat ze de krukas hadden vervangen, aten ze een groenteroerbak op z'n Japans.

• Zijn tweede vrouw is Japans.

• Ben je Japans?

Übergeordnete Begriffe

Spra­che:

spraak