Was heißt »Ge­spräch« auf Niederländisch?

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Mike, hast du das Gespräch gerade gehört?

Mike, heb je dat gesprek net gehoord?

Ich habe mich nicht an dem Gespräch beteiligt.

Ik nam geen deel aan het gesprek.

Dieses Gespräch wird aufgenommen.

Dit gesprek wordt geregistreerd.

Dit gesprek wordt opgenomen.

Ich hatte ein langes Gespräch mit ihr.

Ik had een lang gesprek met haar.

Ich hatte ein nettes Gespräch mit ihr.

Ik heb een leuk gesprek gehad met haar.

„Prost!“ – Mecklenburger knausern mit den Vokalen in ihrem Gespräch.

"Proost!" - Mecklenburgers beknibbelen op de klinkers in hun gesprek.

Dieses Gespräch hat nie stattgefunden.

Dit gesprek heeft nooit plaatsgehad.

Dit gesprek heeft nooit plaatsgevonden.

Das Gespräch mit Tom hat mir sehr viel Spaß gemacht.

Het gesprek met Tom was erg leuk.

Ik heb enorm plezier gehad aan het gesprek met Tom.

Unterbrich unser Gespräch nicht.

Onderbreek ons gesprek niet.

Hast du schon einmal das Gespräch mit ihm gesucht?

Heb je al eens geprobeerd met hem te praten?

Wir hatten ein gutes Gespräch.

We hadden een goed gesprek.

Synonyme

Aus­spra­che:

uitspraak

Aus­tausch:

ruil

uitwisseling

verfanging

Be­ra­tung:

advies

advisering

overleg

Dis­kus­si­on:

bespreking

discussie

In­ter­view:

interview

vraaggesprek

Kom­mu­ni­ka­ti­on:

communicatie

Kon­ver­sa­ti­on:

conversatie

Antonyme

Mo­no­log:

monoloog

Niederländische Beispielsätze

• Voor een gesprek onder vier ogen heb je ook vier luisterende oren nodig.

• Het gesprek is voor deze vrijdag gepland.

• "Dit gesprek heeft nooit plaatsgevonden." - "Welk gesprek?"

• Ik had een prettig lang gesprek met de vader van mijn vriendin.

• Vergeet ons gesprek.

• Wilt ge mij voorstellen aan de jongedame die in gesprek is met mevrouw Allen?

• Hij was altijd bereid voor een gesprek en zeer verdraagzaam.

• Ik belde haar, maar ze zat in een gesprek.

• Had ik het gesprek moeten verbreken?

• Zou ik het gesprek moeten verbreken?

Übergeordnete Begriffe

Kom­mu­ni­ka­ti­on:

communicatie

Untergeordnete Begriffe

Selbst­ge­spräch:

alleenspraak

Vor­stel­lungs­ge­spräch:

sollicitatiegesprek