Was heißt »üben« auf Niederländisch?

Das Verb »üben« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Welchen Beruf üben Sie aus?: Welk beroep oefent gij uit?; Wat is uw beroep?
Sie hat gestern ihre englische Aussprache geübt.: Ze heeft gister haar Engelse uitspraak geoefend.
Gute Sprüche, weise Lehren, muss man üben, nicht bloß hören.: Goede spreuken, wijze leringen moet je in praktijk brengen, niet alleen aanhoren.; Het is niet voldoende om alleen te luisteren naar wijze woorden en leringen, men moet ze in praktijk brengen.
Wir können Tom nicht so spät nachts Klavier üben lassen.: We kunnen Tom niet zo laat in de nacht op de piano laten oefenen.
Wie oft im Jahr üben Sie Ski?: Hoeveel keer per jaar gaat ge skiën?; Hoeveel keer per jaar ga je skiën?
Ich habe geübt.: Ik heb geoefend.
Das ist jedenfalls etwas, was man sehr viel üben muss.: Dat is in alle geval iets dat men heel veel moet oefenen.
Sie übt jeden Tag Geige.: Ze oefent elke dag op de viool.
Lasst uns üben.: Laten we oefenen.
Es ist bitter, wenn man feststellt, dass die Kritik, die man an anderen übte, auf einen selbst zutrifft.: Het is bitter te beseffen dat de kritiek die je op anderen uitte, op jezelf van toepassing is.
Es ist notwendig, jeden Tag zu üben.: Het is nodig om elke dag te oefenen.