Was heißt »Eng­land« auf Niederländisch?

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Elisabeth II. ist die Königin von England.

Elizabeth de 2de is de koningin van Engeland.

Ich habe einen Freund in England.

Ik heb een vriend in Engeland.

Ich habe einen Freund, der in England lebt.

Ik heb één vriend die in Engeland woont.

Ik heb een vriend die in Engeland woont.

Er kommt aus England.

Hij komt uit Engeland.

Ich habe viele Teile von England bereist.

Ik bezocht veel streken in Engeland.

Frankreich liegt südlich von England.

Frankrijk ligt ten zuiden van Engeland.

Das Parlament hat seinen Ursprung im England des 14. Jahrhunderts.

Het parlement vindt zijn oorsprong in het 14e eeuwse Engeland.

Ich war noch nie in England.

Ik ben nog nooit in Engeland geweest.

Als ich in England war, konsultierte ich oft den Reiseführer.

Tijdens mijn verblijf in Engeland keek ik vaak in de reisgids.

England ist stolz auf seine Dichter.

Engeland is trots op zijn poëten.

Ich habe sechs Monate lang in England studiert, als ich Student war.

Ik heb zes maanden in Engeland gestudeerd toen ik student was.

Das Vereinigte Königreich besteht aus England, Schottland, Wales und Nordirland.

Het Verenigd Koninkrijk bestaat uit Engeland, Schotland, Wales en Noord-Ierland.

Anfang August ist er nach England abgereist.

Begin augustus is hij naar Engeland afgereisd.

Morgen geht unser Professor nach England zurück.

Morgen gaat onze professor terug naar Engeland.

Der neue Tunnel wird Frankreich mit England verbinden.

De nieuwe tunnel zal Frankrijk met Engeland verbinden.

Dies ist ein Buch über England.

Dit is een boek over Engeland.

Es war einmal ein böser König in England.

Er was eens een slechte koning in Engeland.

Ich habe eine Freundin in England.

Ik heb een vriendin in Engeland.

Ich bin aus England.

Ik kom uit Engeland.

Ich habe Freunde in England.

Ik heb vrienden in Engeland.

1900 verließ er England und kehrte nie wieder zurück.

In 1900 verliet hij Engeland en kwam nooit weer terug.

Ich möchte eines Tages mal England besuchen.

Ik wil ooit graag Engeland bezoeken.

Er lebte in England, als der Krieg begann.

Hij woonde in Engeland toen de oorlog uitbrak.

Großbritannien besteht aus Wales, England und Schottland.

Groot-Brittannië bestaat uit Wales, Engeland en Schotland.

Warum bist du England besuchen gekommen?

Waarom ben je Engeland komen bezoeken?

Synonyme

Groß­bri­tan­ni­en:

Groot-Brittannië

Ver­ei­nig­tes Kö­nig­reich:

Verenigd Koninkrijk

Niederländische Beispielsätze

• Maar drie procent van de bevolking van Engeland spreekt RP.

• Londen, de hoofdstad van Engeland, ligt aan de Theems.

• Londen is de hoofdstad van Engeland.