Was heißt »Be­am­ter« auf Niederländisch?

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Der ältere Bruder meines Vaters ist Beamter.

De oudere broer van mijn vader is ambtenaar.

Antonyme

Ar­bei­ter:

arbeider

werker

werkkracht

werkman

Niederländische Beispielsätze

• Ik ben een ambtenaar.

• Tom is penitentiair ambtenaar.

• Een jaar of twaalf, vijftien geleden woonde in de stad, in een particulier huis aan de hoofdstraat, ambtenaar Gromov, een betrouwbaar en vermogend man.

Untergeordnete Begriffe

Bun­des­kanz­ler:

bondskanselier

Leh­rer:

leraar

Mi­nis­ter:

minister

Po­li­zei­be­am­ter:

politiebeambte

politieman

Po­li­zist:

politieagent

politieman

Staats­an­walt:

advocaat-generaal

officier van justitie

openbaar aanklager

procureur des konings

Stan­des­be­am­ter:

ambtenaar van de burgerlijke stand