Was heißt »telefonieren« auf Niederländisch?

Das Verb »telefonieren« (veraltet: telephonieren) lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Der Kunde hat zwei Stunden lang mit dem Verkäufer telefoniert.: De klant heeft twee uren lang met de verkoper gebeld.
Er telefoniert.: Hij is aan de telefoon.; Hij zit aan de telefoon.
Wir haben telefoniert.: We hebben gebeld.
Ich habe telefoniert.: Ik heb gebeld.
Warum hast du nicht gestern Abend mit mir telefoniert?: Waarom heb je niet gisteravond met mij gebeld?
Sie fragte mich, ob sie telefonieren könne.: Ze vroeg mij of ze kon telefoneren.
Er telefonierte.: Hij was aan het bellen.
Sie telefonierte.: Ze was aan het bellen.
Tom hat mit Maria telefoniert.: Tom heeft met Maria gebeld.; Tom heeft met Maria getelefoneerd.
Tom telefonierte mit Maria.: Tom belde met Maria.; Tom telefoneerde met Maria.
Pass auf die Kamera auf, während ich telefoniere.: Houd de camera in de gaten als ik telefoneer.
Wir haben verschiedentlich miteinander telefoniert.: We hebben verschillende keren met elkaar getelefoneerd.
Tom hat mit seiner Freundin telefoniert.: Tom heeft zijn vriendin telefonisch gesproken.
Taninna telefonierte.: Taninna was aan de telefoon.; Taninna belde.