Was heißt »französisch« auf Niederländisch?

Das Adjektiv »französisch« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Jacqueline ist ein französischer Name.: Jacqueline is een Franse naam.
Sie war britische Staatsbürgerin französischer Herkunft.: Zij was een Brits staatsburger van Franse afkomst.
Tom ist französischer Muttersprachler.: Tom heeft het Frans als moedertaal.
Wer spricht französisch?: Wie spreekt er Frans?
Ich gehe davon aus, dass du französisch sprechen kannst.: Ik ga ervan uit dat je Frans kunt spreken.
Ich gehe davon aus, dass ihr französisch sprechen könnt.: Ik ga ervan uit dat jullie Frans kunnen spreken.
Ich gehe davon aus, dass Sie französisch sprechen können.: Ik ga ervan uit dat u Frans kunt spreken.
Wie sagt man "Danke" auf französisch?: Hoe zeg je "bedankt" in het Frans?
Die Belgier behaupten, Pommes frites seien nicht französisch, sondern belgisch.: Belgen beweren dat frietjes niet Frans maar Belgisch zijn.; Belgen beweren dat patat niet Frans maar Belgisch is.; Belgen beweren dat friet niet Frans maar Belgisch is.; Belgen beweren dat frieten niet Frans maar Belgisch zijn.
Sprecht französisch.: Spreek Frans!

Tom begon pas op zijn dertigste Frans te leren.
Tom verstaat klaarblijkelijk niet zo goed Frans.
Ik spreek Frans met Tom en Mary.
Spreek je goed Frans?
Kan hier iemand Frans spreken?
Waar heb je Frans geleerd?
Hij kan goed Frans spreken.
Laten we Frans spreken.
Ik heb nog nooit een roman in het Frans gelezen.
Tom moedigde me aan om Frans te leren.
Kun je Frans?
Geen van ons kan Frans.
Ik spreek bijna nooit Frans.
Ik hou van Frans.
Veel van mijn vrienden spreken Frans.
Hij kan Frans spreken en schrijven.
Tom spreekt perfect Frans, maar zijn moedertaal is Duits.
Aan de unversiteit studeerde ik Frans, maar mijn studies helpen me nu nauwelijks wanneer ik in Frankrijk ben of een Franstalige serie op tv bekijk.
Hij spreekt slecht Frans.
Mary spreekt perfekt Frans. Ze spreekt ook vloeiend Duits.