Was heißt »Oma« auf Niederländisch?

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Als ich klein war, kamen noch Opa und Oma um aufzupassen. Abends am Bett las Oma mir vor. Oder Opa erzählte eine Geschichte.

Toen ik klein was, kwamen opa en oma nog om op te passen. 's Avonds op bed las oma me voor. Of opa vertelde een verhaal.

Oma schaut gerne Fernsehen.

Grootmoeder kijkt graag tv.

Oma kijkt graag tv.

Oma tv't graag.

Sogar meine Oma kann eine SMS senden.

Zelfs mijn oma kan een sms'je versturen.

Gehe zur Oma!

Ga naar oma!

Du redest wie meine Oma.

Jij praat zoals mijn oma.

Meine Oma wohnt auf dem Land.

Mijn oma woont op het platteland.

Sie wohnt bei ihrer Oma.

Ze woont bij haar oma.

Diesen Ring hat Ilona von ihrer Oma bekommen.

Deze ring heeft Ilona van haar oma gekregen.

Meine Oma hat eine Menge Schals.

Mijn oma heeft een hoop sjaals.

Ich habe Blumen gekauft, weil ich heute Nachmittag meine Oma besuchen gehe.

Ik heb bloemen gekocht, omdat ik mijn oma vanmiddag ga bezoeken.

Meine Oma hat den Brief heute Morgen abgeschickt.

Mijn grootmoeder postte de brief vanmorgen.

Die Pflegerin meiner Oma ist sehr nett.

Mijn oma's verpleegster is heel erg aardig.

Sei nicht so frech, sonst sag’ ich’s Oma!

Wees niet zo brutaal, anders zeg ik het tegen oma!

Meine Oma hat kein Internet.

Mijn oma heeft geen internet.

Maria kleidet sich wie Oma.

Maria kleedt zich als oma.

Lass uns essen, Oma.

Laten we eten, oma.

Lass uns Oma essen.

Laten we oma eten.

Meine Oma ist alt, aber gesund.

Mijn oma is oud maar gezond.

Männliche Wortformen

Groß­va­ter:

grootvader

Opa:

opa

Synonyme

Groß­mut­ter:

grootmoeder

Antonyme

Opa:

opa

Niederländische Beispielsätze

• Mijn oma praat langzaam.

• Waar woont je oma?

• Het is het kunstgebit van mijn oma.

• 's Nachts viel er een flink pak sneeuw. De volgende morgen verschenen op de straten oma's met kleinkinderen op sleetjes, en 's middags na schooltijd barstten in het park de sneeuwballengevechten los.

Übergeordnete Begriffe

Groß­el­tern:

grootouders