Was heißt »Frosch« auf Niederländisch?

Das Substantiv »Frosch« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Ich habe einen Frosch im Hals.: Ik heb een kikker in mijn keel.
Der Junge schmiss einen Stein nach dem Frosch.: De jongen gooide een steen naar de kikker.
Frösche haben Angst vor Schlangen.: Kikkers zijn bang voor slangen.; Kikkers zijn bang van slangen.
Ich kann einen Frosch nicht von einer Kröte unterscheiden.: Ik kan een kikker en een pad niet uit elkaar houden.; Ik kan een kikker niet van een pad onderscheiden.
Frösche sind so erstaunliche Geschöpfe.: Kikkers zijn zulke wonderbaarlijke schepsels.
In diesem Teich gab es gewöhnlich viele Frösche.: In deze vijver zaten gewoonlijk heel wat kikkers.
Zwei Frösche sitzen am Ufer. Es beginnt zu regnen. Sagt der eine: "Komm, schnell ins Wasser, sonst werden wir nass.": Twee kikkers zitten op de oever. Het begint te regenen. Zegt de ene: "Kom, snel het water in, anders worden we nat."
„Führe mich nicht in Versuchung“, sagte der Frosch zur Fliege.: "Leid me niet in bekoring!" zei de kikker tot de vlieg.
Es geschieht nur in Märchen, dass Frösche Prinzen werden.: Het gebeurt slechts in sprookjes dat kikkers prinsen worden.
Frösche fressen Fliegen.: Kikkers eten vliegen.
Maria küsste den Frosch.: Maria kuste de kikker.
Frösche fressen Insekten.: Kikkers eten insecten.
Tom küsste den Frosch.: Tom kuste de kikker.